De Gooiergracht langs Eemnes en de ‘Leeuwenpalen’
De provinciegrens tussen Utrecht en Noord-Holland langs Het Gooi wordt gekenmerkt door 23 markante manshoge stenen palen. Hoewel er maar één is die de naam Leeuwenpaal draagt, de meest noordelijke, worden ze ook allemaal wel ‘Leeuwenpalen’ genoemd wegens de leeuwen in de oude wapens van Utrecht en Holland op deze palen. Deze grens kent een woelige geschiedenis, die het dan ook nodig maakte deze zo te markeren. Van de Gooiergracht als grenssloot is uitsluitend sprake langs de grens met Eemnes, nergens anders. Voor de volledigheid zal niettemin ook ingegaan worden op de zuidelijke grensvakken die worden gemarkeerd door de ‘Leeuwenpalen’.
Afb. 1: Fragment van de zogenaamde ‘Ronde Kaart van Gooiland’ uit ca. 1520, noorden links (Nationaal Archief, Den Haag). Eemnes-Buiten (oudekerck) en Eemnes-Binnen (nijekerck) in het midden. Links daarvan iets dat lijkt op de Gooiergracht naar de Eem en het deel ten noorden van de Laarderweg.
Geschil over het veen
Tot in het begin van de 14e eeuw was er geen grens bepaald tussen Het Gooi en het bisschoppelijke ‘Sticht van Utrecht’. Het Gooi was sinds 1290 door Floris V onder beheer van de graven van Holland gekomen. Onbegaanbaar veen vormde een natuurlijke grens. Echter, een betere ontwatering door het ontstaan van de Zuiderzee, maakte het in de 13e eeuw mogelijk het veen te ontginnen. In 1269 was er al ontginning gaande in de Noordpolders te Veld van Eemnes, ten oosten van de huidige Meentweg. Daar werd voor het eerst Eemnes genoemd als ‘themenesse’. Omstreeks 1330 trok graaf Willem IV een grenslijn, die qua ligging overeenkomt met de latere dorpsdijk, de huidige Wakkerendijk en Meentweg. Hij nodige daarna Eemnessers uit om aan de westkant te komen wonen, in het gebied dat hij Oost-Holland noemde. Dat besloeg ongeveer de helft van de Noord- en Zuidpolders te Veen. De andere westelijke helft was voor de Gooiers.
De Eemnessers verhuisden echter pas nadat bisschop Jan van Diest, aan wie zij beloofd hadden niet te zullen verhuizen tot na zijn overlijden, in 1340 was overleden. Zijn opvolger Jan van Arkel accepteerde de verhuizing niet en brandde daarom in 1346 alle boerderijen aan de westzijde van de dorpsdijk af. Gewelddadige conflicten, ook over andere zaken dan Eemnes, volgden om in 1351 tot een vrede te leiden. Die hield in dat het gebied aan de westzijde van de dijk bij het Sticht van Utrecht kwam. In 1352 mochten de Eemnessers zich afscheiden van het kerspel Eembrugge, zij kregen stadsrechten en zij mochten een eigen kerk bouwen. Emenesse werd later Eemnes-Buiten genoemd. Pas in 1439 zou Binnendijk, het latere Eemnes-Binnen, zich als apart gerecht (tot 1811) afscheiden van Eembrugge.
De Leeuwenpaal
In 1356 was graaf Willem V, na het overlijden van zijn vader, opnieuw tegen de bisschop ten strijde getrokken. Dit leidde tot een nederlaag en een nieuw vredesverdrag of ‘zoen’. Ten gevolge daarvan heeft bisschop Jan van Arkel aan burgemeester Leo Volcardi opdracht gegeven om een paal te stellen in het noorden van Eemnes en van daaruit een grenslijn uit te zetten die recht zou worden gericht op de Domtoren in Utrecht. De houten paal werd gesteld ‘in het diep van de zee’, zo ver als men kon gaan. Aangenomen wordt dat die eerste paal ongeveer op de plaats is gesteld waar nu nog de Leeuwenpaal staat. Die plek is bij de aanleg van de snelweg en aansluitende wegen overigens opgehoogd. Dat daar werkelijk de zee was bij normale omstandigheden is omstreden, maar dat hier een slenk liep is alleszins aannemelijk, want tussen de terreinen die bekend staan als De Biezen en De Kampen in de Blaricumse Meent was nog eeuwenlang een oude, kronkelende stroom op kaarten te herkennen. Die kan een natuurlijke grens hebben gevormd (zie ook hierna de kaart uit 1740). Begin 15e eeuw werden De Kampen met De Hoeven nog als Eemnesser gebied beschouwd. Sommige auteurs meenden dat de Leeuwenpaal zijn naam, die nog op 17e-eeuwse kaarten Leopael wordt genoemd, heeft te danken aan Leo Volcardi. Het laatste woord zal daarover wellicht nooit worden gezegd.
Onduidelijke grenzen
De Leeuwenpaal mocht dan wel zijn gesteld, maar het was nog een hele toer om de grenzen verder te bepalen. Allereerst het richten op de Domtoren (nu 112 m). Blijkbaar ging dat helemaal niet goed, waarschijnlijk omdat de toren omstreeks 1356 nog maar halverwege was gebouwd en hij niet zichtbaar was (zie Afb. 2). Er zat ook nog een hoogte tussen bij Lage Vuursche. De nog steeds aanwezige sloot vanaf de Leeuwenpaal langs de Blaricumse Bouwvenen herinnert aan die oude incorrecte grens die op de Domtoren gericht had moeten zijn, maar er ver naast zat. Ook was er nog helemaal geen sprake van een noordgrens van Eemnes, zoals we die nu kennen. Op zeker moment is ontdekt dat de grenslijn op de Domtoren verkeerd liep, zodat deze in 1426 is gecorrigeerd. Er werd een nieuwe sloot gegraven als markering en deze ligt er nu nog als Gooiergracht langs het pad Goyergracht Noord.
Proces van 1470
De onenigheid over de grenzen spitste zich ten slotte vooral toe op de Utrechtse en Hollandse rechten op de grond in de omgeving van De Vuursche, het Baarnse Veen ten zuiden van Eemnes en de ‘aanwassen’ ten noorden van Eemnes. Ten zuiden van Eemnes ging het om hoogwaardige venen die van belang waren voor de brandstofvoorziening. Aan de noordkant ging het om een groot gemeenschappelijk weidegebied, een meent. In 1470 werd het geschil voorgelegd aan de Grote Raad van Mechelen, in de tijd dat David van Bourgondië bisschop van Utrecht was en zijn halfbroer Karel de Stoute het in de Nederlanden voor het zeggen had. Hoewel door een uitbrekende oorlog er geen vonnis werd gewezen, was de redenering in grote lijnen als volgt: de grenslijn, die Willem IV omstreeks 1330 had getrokken, was het uitgangspunt. Deze volgde de Wakkerendijk en zuidwaarts bijna recht tot aan en rond Warnaars Hofstede (op de plaats van Kasteel Drakenstein), daarna westwaarts tot aan de Weersloot bij Loosdrecht. Ten westen ervan was Holland, behalve de hap die eruit was genomen volgens de verdragen van 1351 en 1356, waarbij dit gedeelte (nu de Noord- en Zuidpolders te Veen van Eemnes) aan Utrecht was toegevallen.
Proces van 1535
Omdat de zaak niet definitief was geregeld bleef één en ander hangen. Tijdens het bewind van Karel V, die sinds 1528 ook de wereldlijke macht van de bisschop had overgenomen, werd opnieuw naar een oplossing gezocht. Daarbij werd voorgaande redenering feitelijk bevestigd en ook de ‘aanwassen’ ten noorden van Eemnes vielen toe aan Holland, dus de Gooiers. De noordgrens van Eemnes werd definitief bepaald met een sloot vanaf de Leeuwenpaal tot aan de monding van de Eem. Deze moet er volgens de zogenaamde ‘Ronde Kaart van Het Gooi’ uit ca. 1520 (Afb. 1) al hebben gelegen.
Er werd ook ontdekt dat de ‘graft’ van 1426 toch nog niet goed genoeg op de Domtoren was gericht, maar er werd in 1536 overeengekomen om deze niet te verleggen, maar de formele grens bleef langs Eemnes denkbeeldig recht op de Domtoren gericht. Dit verklaart de zogenaamde ‘inschinkeling’, sprong in de grens, tussen de palen 1 en 2 langs het meest westelijke einde van de Laarderweg van Eemnes (nu een rotonde). De Eemnessers moesten echter wel een jaarlijkse pacht betalen voor de smalle taartpunt langs de Gooiergracht. Het bedrag van ’20 plakken erftijns’ was net zoveel als waar Holland vanouds recht op had voor de beide Polders te Veen. Ten zuiden van de Laarderweg moest de grens gemarkeerd worden met een sloot, die blijkbaar nog gegraven moest worden. Het grensvak tussen de palen 2 en 6 is inderdaad het enige van alle grensvakken dat precies op de Domtoren is gericht. Voor dit proces is een kaart gemaakt die toegeschreven wordt aan Domisz en Van Schaick en uit ca. 1539 stamt (zie Afb. 5).
Wel bij Holland, maar niet bij Het Gooi
In verband met de Gooise geschiedschrijving hebben enkele auteurs de indruk gewekt alsof de huidige provinciegrens reeds in 1535 was vastgesteld. Uit het vonnis van de Geheime Raad te Brussel blijkt echter dat het Baarnse Veen, De Vuursche en de punten die Ridderveen en Oostveen (nu gemeente De Bilt) Hollands grondgebied waren, maar dat de Gooiers er geen recht op hadden. Alleen diegenen die konden aantonen dat zij recht hadden op bepaalde delen konden die blijven uitoefenen. Er moest daarom een aparte scheiding worden bepaald binnen Hollands gebied. De scheiding, die nu bekend staat als Roeterswal, langs het Baarnse Veen werd ook in 1536 bezegeld, hoewel er eerst nog een dode te betreuren viel toen de Gooiers met geweld hun recht probeerden te halen. De huidige provinciegrens (palen 7 t/m 10) van 1719 ligt er parallel aan en iets westelijker omdat landgoedeigenaren in de 17e eeuw een strook grond van Holland kochten.
De grootste problemen deden zich jarenlang voor in verband met de scheiding ten zuiden van de Hilversumseweg/Soestdijkerstraatweg. De Maartensdijkers wilden hun erven recht het veen in kunnen doortrekken, terwijl de Gooiers een groot stuk van het veen claimden en de scheiding meer naar het oosten verdraaid wilden hebben, gericht op ‘tharde van Laperwech’ (zie Afb. 5). Over de zuidhoek was men het eens, een stapel stenen bij ‘de uiterste boom van het Goyer bos’ (nu paal 16). Het vonnis koos de middenweg en dat is ongeveer de huidige Hollandse Sloot, maar de uitvoering van het vonnis was een jaren slepende zaak. De Gooiers en Maartensdijkers bleven zich regelmatig in elkaars gebied bedienen alsof zij rechthebbende waren, door bijvoorbeeld er schapen te laten grazen, plaggen te steken, hout te hakken, enzovoort. Ook grensmarkeringen werden regelmatig ongedaan gemaakt.
Provinciegrens van 1719
De staten van Holland en van Utrecht waren deze toestanden langzamerhand zat geworden. In 1619 deden ze een poging om tot een regeling te komen. Er werd een commissie ingesteld en er werden een paar kaarten getekend door landmeter Lucas Jansz Sinck. Wat betreft de grenzen geven deze nauwkeurig die volgens het vonnis van 1535 aan en de scheiding langs het Baarnse Veen (toen nog de Roeterswal), maar niet de scheiding bij De Vuursche (zie Afb. 6). Daar zat het probleem. Men is niet tot een regeling kunnen komen omdat Holland in 1619 andere dingen aan het hoofd kreeg. Het is goed mogelijk dat de onthoofding van Johan van Oldenbarnevelt in 1619, die per slot van rekening als raadspensionaris van Holland een machtige superregelaar was, hier mede oorzaak van was.
De kwestie bleef hangen tot 1719, toen definitief de grenskwestie werd geregeld. Voor Eemnes veranderde er in de praktijk niets, behalve dan dat de smalle taartpunt met het huidige pad Goyergracht Noord officieel bij Utrecht kwam en de grens daadwerkelijk midden in de Gooiergracht kwam. De verwarrende situatie van het Baarnse Veen, De Vuursche en de punten De Bilt en Maartensdijk – wel bij Holland, maar niet bij Het Gooi – werd zo opgelost. Die gebieden werden nu definitief Utrechts gebied, zoals dat voor 1535 al was geclaimd. Bij het Baarnse Veen kwam de provinciegrens ten westen van de Roeterswal te lopen en de Hollandse Sloot werd de nieuwe grens ten zuiden ervan (zie Afb. 7).
Stenen palen
De nieuwe grens moest met duidelijke palen worden gemarkeerd, na de Leeuwenpaal nog 22 genummerde palen tot aan Loosdrecht toe. Ze kwamen op hoekpunten in de grens te staan en waar geen ‘gracht’ lag moesten ze om de maximaal 200 roeden (ca. 750 m) worden geplaatst. Zo komt het dat tussen de Leeuwenpaal en paal 1 (bij de inschinkeling aan de Laarderweg) geen andere palen staan en evenmin aan de noordkant van Eemnes. Om dezelfde reden staat er geen tussen paal 2 (ook bij de Laarderweg) en paal 3, tot waar een duidelijke, maar vaak droge sloot was. Meer naar het zuiden staan de palen om de 200 roeden, of zoveel minder om in het grensvak van hoek tot hoek te passen. Aanvankelijk waren er houten palen, maar deze verdwenen, zodat er omstreeks 1730 zware hardstenen palen werden geplaatst. Aan de zijde van Holland stond het oude wapen van het graafschap Holland met één klimmende leeuw, aan de Utrechtse zijde het wapen van het Sticht van Utrecht met twee klimmende leeuwen en de kruisen.
Bij een inventarisatie in 1923 bleken er acht te zijn verdwenen en een aantal was gebroken. In 1925 zijn daarom nieuwe palen geplaatst naar een ontwerp van prof. A.W.M. Odé (zie Afb. 8). Op deze nieuwe palen zijn de provinciewapens geplaatst, waarbij die van Utrecht een hartschild heeft gekregen en die van Noord-Holland (1907). Nog maar acht palen zijn van het oorspronkelijke ontwerp. Daarvan is overigens de Leeuwenpaal een kopie van de oorspronkelijke van 1730, omdat de oude bij de ingrijpende wegwerkzaamheden voor de A27 en de aansluiting aldaar in 1977 zwaar werd beschadigd.
Cultuurhistorisch erfgoed
De 23 palen hebben geen juridische functie meer. Kadastrale kaarten zijn gedigitaliseerd en de informatie is al vele jaren vastgelegd in digitale systemen. Ze zijn monumenten van de provincie Noord-Holland. De meeste palen staan nog op hun oorspronkelijke plaats, ook als die niet exact op de huidige kadastrale grenslijn staat. Ook de Leeuwenpaal staat nog op de plaats waar hij hoort. Vier palen zijn door wegwerkzaamheden verplaatst naar een veiliger plaats in de wegbermen:
Jaap Groeneveld, Historische Kring Eemnes, maart 2020
Literatuur
D.Th. Enklaar, Middeleeuwse rechtsbronnen van Gooiland, Utrecht 1932.
D.Th. Enklaar, ‘De oudste kaarten van Gooiland en zijn grensgebieden’, in: Nederlandsch Archievenblad, 39 (1931/32), p. 185-205.
W.A. Boekelman, De Leeuwenpalen in het Gooi, Laren (NH) 1985.
J. Groeneveld, ‘De oostgrens van Holland langs het Gooi na 1300’ in: Tussen Vecht en Eem (TVE), 22 (2004) nr. 4, p. 268-286.
J. Groeneveld, ‘De oostgrens van het Gooi – De geschiedenis van de verschillende grensvakken’, in: Kwartaalbericht Historische Kring Laren, nr. 142 (2017) 4, p. 34-47 (verbeterde versie van Historische Kring Eemnes, 28 (2006) 3, p. 115-131, en 29 (2007) 3, p. 178).
J. Groeneveld, ‘Haanwijk en De Hoeven in Eemnes? – Een fantoom in de rekeningen van het Sint-Janskapittel’, in: TVE 37 (2020) 1.
S. Groenveld en A.H. Huussen jr., ‘De zeventiende-eeuwse landmeter Jasper Adrieansz. en zijn kartografisch werk’, in het bijzonder hoofdstuk 2, ‘De limietscheiding tussen Gooiland en Utrecht’, p. 140-148, in: Hollandse Studiën, deel 8, Historische Vereniging Holland, Dordrecht 1975.
J.B. Rodenburg, De grenzen van het Gooi, Hilversum 1938.