De Historische Kring vertelt … 2021

Klik op een foto om te vergroten.

Bouw van de nieuwe brug in de Eem in 1900.

De brug over de Eem

Eemnes wordt aan de noordzijde begrensd door de rivier de Eem, een natuurlijke barrière, die al eeuwen lang wordt genomen door een pontje naar Eemdijk en de brug over de Eem bij Eembrugge.

Eembrugge is nu een buurtschap dat gedeeltelijk valt binnen de gemeentegrenzen van Baarn (de kom ten noorden van de huidige brug) en Eemnes.

Uit onderzoek blijkt dat er al vóór 1300 een brug bij, wat toen Emebrucge werd genoemd, bestond. Eembrugge was toen een belangrijke nederzetting, die stadsrechten had gekregen. Tegenover de verkregen stadsrechten stond wel de verplichting voor de bewoners van Eembrugge om de brug over de Eem te onderhouden. De brug werd in 1360 een tolbrug die van belang was voor de bisschop van Utrecht, Jan van Arkel, om zijn kasteel gelegen aan de Bunschoterkant en direct nabij de Eem, te kunnen bereiken. Helaas is dit kasteel rond 1706 gesloopt en nu is het perceel weiland.

Het onderhoud van de brug werd betaald uit een deel van de tolgelden (de helft werd afgestaan aan de bisschop) en de tekorten moesten worden aangevuld door de omliggende gemeenten (‘gerechten’) Eembrugge, Eemnes, Baarn en Bunschoten. In 1602 werd de brug ook een watertol; niet alleen de passanten over de brug maar óók de schepen die voeren over de Eem moesten bij het passeren tol betalen. Uitgezonderd van tolheffing waren de inwoners van de omliggende gemeenten en Amersfoort.

In 1884 moest de brug noodzakelijkerwijs worden hersteld en in verband daarmee kon de brug tijdelijk niet worden gebruikt. Voor passanten is toen een pontdienst ingesteld. De oversteek met de pont was toen wat lastiger: ‘Met ’t oog op den steilen oever is het niet raadzaam van dat middel gebruik te maken tusschen zonsonder- en opgang. Zwaar geladen wagens zullen bij passage af- en opgeladen moeten worden, redenen, waarom men wordt geraden, aldaar de Eem zoo min mogelijk over te gaan’.

In 1893 werd de Eembrug verbouwd en in 1900 vernieuwd. De bestaande houten brug, met één ophaalbare klep, werd vervangen door een deels nieuwe ijzeren brug met dubbele klapbrug. De doorvaarwijdte werd tevens verbreed van ruim 6 meter naar 8 meter. Naast de omliggende gemeenten betaalden ook de gemeenten Amersfoort, de provincie Utrecht en het Rijk mee aan de kosten die eerder werden begroot op zo’n f 2000. De brug werd op woensdagmorgen 4 juli om half tien geopend ‘met een hartelijke toespraak’ van de burgemeester van Baarn, baron d’Aulnis de Bourouill, waarna hij de brug voor het publiek voor open verklaarde.

De tolheffing voor het wegverkeer werd in 1930 afgeschaft en in 1941 gebeurde hetzelfde voor de scheepvaart. In 1945 werd de brug door de Duitsers vernield, maar niet onbruikbaar gemaakt. Herstel volgde en in 1960 werd vanwege het toenemende verkeer 100 meter zuidelijker in de Eem een zwaardere nieuwe brug gerealiseerd. De nog bestaande oude brug werd in 1961 afgebroken.

In 1981 werd naast de brug een fietsbrug gemaakt. Daarna, in 1993, werd het houten wegdek vernieuwd en sedert 2007 werd overgegaan op afstandsbediening. Sedertdien wordt de brug op afstand bediend met behulp van camera’s en microfoons.

Eerder geplaatst in De Rotonde, jrg.18, uitgave 2, 15 januari 2021.

Foto van de oriëntatietafel zoals destijds aanwezig op de Tafelberg (toen ‘kooltjesberg’ genoemd).

Een uitje naar Eembrugge ruim 300 jaar geleden

Een dagje uitgaan is van alle tijden. Wel was het in het verleden min of meer een voorrecht van de beter gesitueerden, de mensen met geld. Zo maakt op een mooie dag in 1692 ene Wijnand Blaauspot, bezitter van de hofstede Ankeveen met een groot aantal vrienden een uitstapje naar Eemnes, Eembrugge. Het gezelschap ging gezellig met waarschijnlijk een soort ‘Jan Plezier’, getrokken door paarden, op pad.

In die tijd was het gewoon dat voor een dergelijke gelegenheid soms ook een dichter werd uitgenodigd om verslag te doen van de reis. Dit werd dan gedrukt en aan alle deelnemers als aandenken toegestuurd. De ‘hofdichter’ Anthony Jansen mocht toen mee om het verslag, natuurlijk op rijm, te maken. Anthony maakte er echt werk van in voor die tijd gebruikelijke breedspraak. Elk bospaadje, akkervelden en andere bijzonderheden in het landschap werd beschreven. Het resultaat was een lang in dichterlijk verslag.

Hieruit leiden we af dat het gezelschap reist via de Hoge Vuursche naar een herberg in Eembrugge, waar herbergier Samuël en zijn vrouw Geertrui een voortreffelijk maal hebben klaarstaan. Na deze maaltijd vertelt de dichter nog iets over Eembrugge en wordt de terugreis aangevangen. Via een meer oostelijk route reed men langs Baarn, door Eemnes (waarschijnlijk de Wakkerendijk), langs Laren en werd in Blaricum de Tafelberg nog aangedaan. Het bleek een vermoeiende reis, waarbij zelfs het avondeten werd vergeten!

Hieronder zijn enkele voor deze regio interessante verzen uit het verslag van deze ‘speelreis’ afgedrukt:

Men zag hier de Eemstroom in zijn vloeien,
Het hooge huis ter Eem besproeien,
Dat voor een deel lag neergevelt,
Gedachtig aan het Fransch geweld,
Wat hier van Amsterdam gevaaren,
Doorkruischt de Zuiderzeesche baaren,
Indien ’t aan de Amersfoorder wal,
Zich van zijn vracht ontlasten zal,
‘it Zy of met zeilen of laveeren,
Moet de Eembrug en haar tol passeeren,

De waagen stond weer toegerust,
Elk was zijn eigen plaats bewust,
Men had gewandeld en gekeeken,
’t Wierd weeder tijd om op te breken,
Flux was men Baaren al voorby,
De Moole en Zandvoort aan een zy,
En Emmenes wierd deur gevaaren,
Met Blarikum, beneevens Laaren,
Men kreeg de Taafel in ’t sicht,
Op ’t hoogste van het Goy gesticht,
Vanwaar men ’t nieuwsgier oog laat dwaalen
Verre over heuvelen en daalen,
En teld de Steeden, die men ziet,
En de Dorpen, zestig in het verschiet,
Dat eenige uuren werk kan geeven,
Om deze sytreek deurheen te streeven,
Daar geen gehucht wierd afgedaan,
O het vermaaklijk kleefd ‘r aan,

Kornelis, met de toom in handen,
Had orde over klei en zanden,
Tot Huizen toe, met overleg,
Zoo ver te draven uit de weg,
En ’t was met oordeel voorgenoomen,
Om over Bussum t’huis te koomen,
Dat ’s avonds tijdig wierd volbragt,
Gevolgt van een gerusten nacht.
Dewijl me moede was gezeeten,
Niet eens bedacht op avondeten,
Elk trachte vlijtig na de kooy,
Verzaadigt van ’t gezicht op ‘Goy
(en Eem natuurlijk…)

Eerder geplaatst in De Rotonde, jrg.18, uitgave 5, 26 februari 2021.

Jan en Tijmen Roodhart aan het maaien in de polder (1935).

Hannekemaaiers in de polder van Eemnes

Ondanks de beperkingen van Covid-19 zien we dat er veel mensen op uit trekken. Niet alleen in het weekend zie je veel wandelaars maar ook door de week kom je wandelend door je eigen gemeente veel mensen tegen. Zeker wanneer het zonnetje schijnt zie je veel mensen in de polder. Op de Vaartsteeg is het voor Eemnesser begrippen soms zelfs een beetje druk. Het is heerlijk om daar te lopen, zo langs de Vaart die ruim 400 jaar gelden is gegraven, richting de sluis door, een groene oase van natuur en rust en waar altijd wel iets te zien is.

De polder, de reden van het ontstaan van Eemnes, is in ca. 800 jaar ontgonnen en bewerkt naar de situatie van nu. In de huidige tijd gebeurt dit bewerken veelal machinaal. Van handwerk is nog nauwelijks sprake. Hoe anders was dat in vroeger jaren? Hoe werd er bijvoorbeeld gehooid in deze oneindig grote polder?

Volgens het gemeentearchief uit 1811 waren er ruim 200 jaar geleden in de periode van 1 juni tot in augustus zo’n 100 ‘vreemde’ werklieden in Eemnes werkzaam. Zij kwamen uit de omgeving van Deventer, Osnabrück, Münster en Kleef. De meeste van deze landarbeiders kwamen hier om te helpen met hooien. Veel van hen waren jonge mannen uit Duitsland. Het Duitse woord voor jongemannen ‘Buben’ werd verbasterd tot ‘Poepen’, de naam waarmee ze werden aangeduid, naast die van ‘Hannekemaaiers’. De laatste naam is afgeleid van Johannes, afgekort tot Hannes en wordt teruggevoerd op het feit dat deze seizoenarbeiders meestal vanaf Sint Johannesdag (Sint Jan op 24 juni) in Nederland aan het werk waren.

De zeis die ze als werktuig meebrachten werd door henzelf een ‘graszwade’ genoemd. Een zwade of zwad is hier ook nu nog een bekende naam voor een strook gemaaid gras. Hannekemaaiers trokken meestal na Pinksteren van huis weg voorzien van proviand voor één tot twee weken. Dit bestond meestal uit ‘pompernikkel’ (roggebrood), hardgekookte eieren, worst, spek en rauwe ham. Dit werd tezamen met wat kleding in een blauwe linnen zak gedaan. Daarbij werd de ‘strekel’ (strijkstok om de zeis te scherpen) niet vergeten. De zeis in een paar oude sokken gewikkeld, de kromme pijp in de mond en een paar stevige stappers aan de voeten, zo liep de boerenknecht grote afstanden om naar de hooilanden in Noord-Holland en Utrecht te gaan. In de oudste tijden verplaatste men zich lopend, per boot en later per spoorweg.

Het gebied tussen Eemnes-Bunschoten-Hoogland-Westbroek bracht meer dan 25% van de hele hooioogst in de provincie Utrecht op. In het jaar 1815 bracht Eemnes maar liefst 9 miljoen pond hooi op! Er viel hier dus wel genoeg te maaien. De arbeiders probeerden zich meestal te verhuren aan de boer waar ze het vorige jaar hadden gewerkt. In later jaren, toen de Duitsers door de politieke situatie minder gemakkelijk konden komen, werden ze door Nederlandse boerenknechten vervangen. Van hen kwamen er veel uit de omgeving Putten-Nijkerk maar ook wel bij Deventer vandaan.

Er mocht pas vanaf Sint Jan (24 juni) worden gemaaid. In één week tijd werd – bij goed weer – vaak de hele voorraad hooi binnen gehaald. Bij het maaien ging de voormaaier voorop met schuin daarachter de tweede man, voorts de derde man enzovoort. Met de zeis werd het gras op het ‘zwad’ gebracht en na het drogen met een houten hark gekeerd en op ‘zwelen’ gebracht. Bij minder mooi weer maakte men ook wel ‘keuen’ (kleine hopen hooi). Nadat het hooi op oppers (grote hopen) was gebracht werd het op wagens geladen, meestal getrokken door paarden en vervoerd naar de hooibergen. Soms werd de laatste wagen met hooi feestelijk versierd met een vlag en kinderen op de wagen naar de boerderij gebracht. Daar wachtte voor de maaiers als beloning het ‘hooivet’. Op de deel of in de huiskamer werd wittebrood met ham en chocolademelk of een borrel genuttigd.

De regel was dat het hooi voor Sint Jacob (25 juli) binnen moest zijn. En wat deden de maaiers toen de hooibouw klaar was? Zij trokken verder door het land om elders koren te maaien en andere werkzaamheden te doen om – na een verblijf van ruim een half jaar op verschillende plaatsen in ons land – in november weer huiswaarts te keren.

Eerder geplaatst in De Rotonde, jrg.18, uitgave 7, 26 maart 2021.

Kerkstraat met kerk Eemnes-Buiten begin 20e eeuw.

Blauwe spiritus

Vergeleken met zo’n 100 jaar geleden leven we als mensen in betrekkelijke welstand. Echte armoede met als gevolg dat mensen daardoor een zwervend bestaan leiden komt gelukkig nu veel minder voor. In de jaren ’20 tot de jaren ’60 van de vorige eeuw kwam ene Henk de Bakker zo nu en dan door Eemnes gelopen. Zijn echte naam was Steven van de Voort. Hij was bakker geweest in Barneveld en gescheiden. Hij had de boel achter zich gelaten en was gaan zwerven. Om aan de dagelijkse problemen te ontsnappen dronk Henk spiritus. Tijdens zijn rondgang door de regio had hij altijd wel een fles op zak.

Spiritus bevat een hoog alcoholpercentage en was in die tijd voor aan lager wal geraakte mensen een goedkoop vervangingsmiddel voor jenever. Het door veel mensen drinken van spiritus was toen echt een probleem en om dat tegen te gaan is toen op last van overheidswege een blauwe kleurstof aan de spiritus toegevoegd. Het verhaal deed daarbij de ronde dat je daarvan blind kon worden. Echter dat hield de echte drinkers en ook Henk niet tegen.

De inwoners van Eemnes waren Henk wel goedgezind . Hij was eigenlijk een herenzwerver. Hij bedelde niet aan huis en niemand had last van hem. Ook was hij niet slecht gekleed en hij was erg netjes op zichzelf. Hij had een kam, zeep en een handdoek en zelfs schoensmeer bij zich. Zijn schoenen glommen altijd. Je kon hem wandelend aantreffen op de Wakkerendijk. Af en toe stond hij dan stil, haalde de fles uit de binnenzak van zijn jasje en nam een slok. Als de fles weer in de jaszak zat vervolgde hij zijn onzekere weg. In de jaren ’30 sliep hij vaak in hooibergen en at hij ook regelmatig mee bij de bewoners. Ook sliep Henk wel in de gevangenis ‘onder de toren’ van Eemnes-Buiten.

Het laatste dat van Henk de Bakker bekend is, is dat hij omstreeks 1960 in een bejaarden- of verzorgingshuis verbleef. Ondanks zijn stevige drinken van spiritus bleek hij niet blind geworden te zijn.

Eerder geplaatst in De Rotonde, jrg.18, uitgave 10, 7 mei 2021.

Twee aannemerslocomotiefjes bij Laren, 1 juli 1928 (coll. G.W. de Graaf).

Stoomtrein ontsloot de Heidehoek

In deze rubriek vertelden we op 16 februari 2018 over ‘Een trein in Eemnes’ aan de hand van een foto van een zandtreintje, dat omstreeks 1934 reed bij de aanleg van de Volkersweg. Dat verhaaltje, en in het bijzonder de foto die gemaakt was door Wim Westerhuis, werd opgemerkt door het Smalspoormuseum Katwijk Leiden (bij Valkenburg ZH). Deze foto krijgt met medewerking van HKE nu een prominente plaats in het nieuwe museum dat momenteel wordt ingericht.

De conservator, Gerard de Graaf, had in zijn persoonlijke verzameling voor ons nog een foto van 1 juli 1928 die Eemnes raakt. Deze bijgaande foto toont twee veldspoorstoomlocomotieven, Juliana(?) en Koba, die werden gebruikt bij de aanleg van het wegvak Crailoo-Groeneveld van Rijksweg 1. Ze stonden in opslag langs een weg, vermoedelijk de Hilversumseweg in Laren, waar een kruising zou komen. Aannemer Chr. Roosendaal (1888-1965) uit Enkhuizen ging voor f565.000 het werk uitvoeren. Daarbij hoorde ook de verplaatsing van 100.000 m3 zand in het terrein zelf.

Deze foto zal zijn genomen bij aanvang van het werk, want op 15 juli stond er een uitgebreid artikel in het Algemeen Handelsblad, waaruit bleek dat het tracé wel was uitgezet en er bos was verwijderd, maar er op akkers nog wel rogge en haver stond. Vanaf ongeveer de Hilversumseweg tot aan Groeneveld moest de meeste grond worden verplaatst. Deze krant schreef: ‘Hier is het meest woeste gebied van de Gooische heide. Over diepe kuilen en steile hoogten, wilde zandverstuivingen loopt het tracé, naar links blinken de “Witte bergen”, de natuurlijke grens van het Gooi en het Sticht, aangeduid door een hardstenen grenspaal. Vlak over de grens [staan] huizen, meest klein, keeten zelfs, in het wilde neer geplant tussen de zandheuvels, bijna onbereikbaar. Wie zou in deze woestenij bewoning zoeken. De opgeschrikte wereldvluchtelingen zullen binnenkort het wereldverkeer langs hun kluizenaarsstulpen horen razen. Verderop raken we het spoor bijster in de Eemnesser rogge- en haverakkers, waardoor de weg in één rechte lijn, tenslotte door vochtige weiden bij “Groeneveld” in de oude bedding zal worden teruggeleid.’ De Gooi- en Eemlander van 18 september 1928 meldde dat het profiel al ver gevorderd was.

Kortom, de geïsoleerde Heidehoek werd ontsloten door stoomtreinen, weliswaar alleen voor zandvervoer. J Pas daarna kwamen de auto’s. Liefhebbers kunnen in het genoemde Smalspoormuseum hun hart ophalen aan veldspoor, ander smalspoor en een ritje met een smalspoortram met stoomlocomotief zoals hier is afgebeeld.

Eerder geplaatst in De Rotonde, jrg.18, uitgave 11, 21 mei 2021.

Burgemeester Jhr. C. Röell (1867-1907).

Arnhemse Courant 27 maart 1907 (delpher.nl).

Nieuw straatnaambordje Jhr. C. Röelllaan

Na een lange en intensieve weg van onderzoek en schrijven hebben we op zaterdag 29 mei 2021 het Eemnesser Namenboek kunnen presenteren. Een prachtig boek met verklaringen van alle plaats-, veld-, water-, huis- en straatnamen van Eemnes. Tijdens dit onderzoek werd onder meer duidelijk dat de straat, vernoemd naar burgemeester Röell, burgemeester van Eemnes in de periode van 1 juli 1895 tot 24 maart 1907, foutief was geschreven, namelijk als Roëll, met de puntjes op de e. Nader onderzoek gaf aan, dat deze verschrijving zelfs bij raadsbesluit van 13 april 1956 was bekrachtigd.

Toen de auteurs van het boek (de vier actieve leden Jaap Groeneveld, Henk van Hees, Dick Scherpenzeel en Wiebe van IJken) dit eind vorig jaar onder de aandacht van het gemeentebestuur brachten werd hierop snel door burgemeester en wethouders gereageerd en werd formeel besloten de benaming te corrigeren. Nieuwe bordjes werden besteld en op vrijdag 11 juni 2021 om 14.00 uur werd het eerste aangepaste naambordje op de hoek van de Raadhuislaan officieel onthuld door burgemeester Roland van Benthem van Eemnes, samen met de burgemeester van Baarn, Mark Röell, familielid van de toenmalige burgemeester. Het programma werd – in de luwe periode van de Coronacrisis – ondersteund vanuit onze nabijgelegen Oudheidkamer, waar beide burgemeesters het woord voerden, voorafgaande aan de onthulling.

De familienaam Röell is uit Duitsland gekomen met ds. Hermann Alexander Röell (1653-1718), hoogleraar theologie in Franerker (1686-1704) en Utrecht (1704-1718). Hij was de zoon van Johann van Röhl (ook Roehl), heer van Dölberg (bij Unna, Westfalen). De naam wordt tegenwoordig in Nederland uitgesproken als ‘ro-el’, waardoor gemakkelijk de fout ontstaat om de zogenaamde Umlaut op de o, die we in het Nederlands niet kennen, te verschrijven naar een trema op de e. Daarmee geven we aan dat een nieuwe lettergreep begint midden in een de lettercombinatie van twee klinkers en dat de uitspraak zich daar naar regelt, zoals in: reëel, drieën, buiïg en coöperatie. Zelfs de Staatscourant schreef de naam van onze burgemeester Röell wel eens fout. Het is ook fout gegaan bij enkele leden van de familieleden, waardoor er nu ook enkelen rondlopen die officieel Roëll heten.

Het begon eigenlijk allemaal met onze vraag aan de gemeente Eemnes: ‘Moet er nou een streepje tussen de tweede en derde l, of niet?’ Die vraag ontstond omdat met name door de Mariaschool is geschreven Roëll-laan in haar toenmalige adres. Voor de leesbaarheid is daar wat voor te zeggen. Ook de gemeente deed dat in een bepaalde periode zelf. Antwoord: ‘Nee, maar de puntjes moeten op de o.’ Oh! En daar houdt het gemeentebestuur het bij als de officiële schrijfwijze.

Aangepaste en uitgebreide tekst n.a.v. aankondiging in De Rotonde, jrg.18, uitgave 13, 18 juni 2021.

 

V.l.n.r. schootvork (180 cm), gewone hooivork (140 cm) en drietand hooivork.

Schootvork gemist in Eemnesser Namenboek

Het Eemnesser Namenboek vliegt de deur uit en we krijgen ook leuke reacties binnen. Dat het boek goed gelezen wordt blijkt uit een reactie van één van de lezers die ontdekte dat er op die 240 pagina’s vol namen er nog één naam ontbreekt: de straatnaam ‘Schootvork’. Voor de goede orde: Een schootvork werd gebruikt in het boerenbedrijf waarbij hooi met de hand werd geladen en gelost. Het hooi werd toen met een speciale hooivork (ca. 180 lang en langere tanden) omhoog gebracht (‘geschoten’) op de hooiwagen of in de hooiberg.

Er rust geen zegen op deze naam, want bij het plaatsen in de De Rotonde ging het nog mis met de foto. Op bijgaande foto is vooral de lengte van de steel van belang.

Nu zijn we erg benieuwd of het bij die ene naam blijft of dat er nog meer namen opduiken die de auteurs wellicht over het hoofd gezien hebben, of die mogelijk nergens vermeld stonden.

We zijn zo wie zo van plan een keer een aanvulling op de namenlijst uit te brengen zodra er meer namen nieuwe namen in beeld komen, zoals straatnamen in de uitbreiding van de Zuidpolder. En die lijst vullen we graag aan met uw ontdekkingen of aanvullingen. Zoekt u mee?

Stuur uw reactie dan naar secretaris@historischekringeemnes.nl of naar de Oudheidkamer, Raadhuislaan 2a. Op zaterdagmiddag tussen 14.00 en 16.00 uur bent u daar natuurlijk ook van harte welkom met uw ontdekking en het verhaal dat daar achter steekt.

Eerder geplaatst in De Rotonde, jrg.18, uitgave 14, 2 juli 2021; afbeelding aangepast.

Utopia in het voorjaar van 1998.

Terugblik op Impuls, v.h. Utopia

Op 28 september 1995 werd het Jongerencentrum “Utopia” aan de Noordersingel geopend. Goed idee om de jeugd, vooral diegenen op te vangen, die niet via sportclubs of andere verenigingen hun vertier vinden. Er was tot dan niets voor hen. Helaas, nog geen twee jaar duurde het voordat in juli 1997 het gebouw op een nacht in een weekend de muren vol werden gespoten met graffiti en er brand werd gesticht. In Laarder Courant “De Bel” werd gesuggereerd dat een groep, die zich Eemnesser Mafkezen noemde en ook in Laren hun spoor van vandalisme naliet, dit op zijn geweten zou hebben. De boel is opgeruimd en hersteld.

Graffiti-tags, een soort handtekening, die in een obsessieve drang overal en nergens overheen geklodderd worden, geven een vervuilde en verwaarloosde aanblik. Dat het een roep om aandacht of erkenning is, is nog voor te stellen, maar verder is het meer voer voor psychologen. Niet alle graffiti is lelijk en er zijn ware kunstwerken bij. Dat moet ook een jongerenwerker hebben gedacht. Hij/zij stelde in januari 1998 het gemeentebestuur voor f 850 beschikbaar te stellen om met zoiets het gebouw te versieren. Dat werd gehonoreerd. Daarvan zijn in het voorjaar van 2021 een aantal foto’s aan de HKE geschonken.

In maart 2004 werd het gebouw onder de naam Jongerencentrum “Impuls” gerenoveerd opgeleverd. Het zal nog wel eens opgeknapt zijn. Vorig jaar zou het gebouw misschien per 1 juli opnieuw zijn opgeleverd als er niet wat tussen kwam. In het kielzog van de oplevering van Het Huis van Eemnes, heeft ook de “Impuls” een ware impuls gekregen, al was het een jaar later.

Eerder geplaatst in De Rotonde, jrg.18, uitgave 51, 30 juli 2021.

Laarderweg ter hoogte van het kerkhof ca. 1962

Aanrijding op de Laarderweg 100 jaar geleden

De Laarderweg is van oudsher een  verbinding  met het Gooi en een veel gebruikte route voor het verkeer. En zoals dat nu eenmaal  is met verkeer, soms komt het komende en gaande verkeer elkaar op de verkeerde weghelft tegen met als gevolg een ongeluk. Verkeersongelukken zijn van alle tijden en zo blijkt ons uit het Larensch Nieuwsblad uit 1920 dat er dat jaar een stevige botsing ter hoogte van het kerkhof plaatsvond. In het nieuwsblad werd dat als volgt omschreven:

Verblind door het licht van een voorbij snorrend motorrijwiel kwam donderdagavond omstreeks 7 uur op de Laarderweg, tegenover de woning van J. van Wijk, een van Baarn komende automobiel, waarin een Duitse familie gezeten was, in aanrijding met de met koloniale waren geladen wagen, getrokken door een paard,  van de firma G. Kroon & Co. uit Hilversum, op weg naar hier.

De wagen sloeg onderste boven en de boodschappen rolden over de grond. De auto reed een sparrenboom om en kwam halverwege in de sloot bij het kerkhof terecht. Behulpzame handen van in de buurt gestationeerde kermisreizigers  en omwonenden schoten toe. Met een uit Laren ontboden automobiel werd, nadat de berm eerst gedeeltelijk was afgegraven, het in de sloot gereden vervoermiddel weder op de weg gebracht.

De auto bleek slechts weinig beschadigd en kon de reis naar Amsterdam voortzetten. De over de weg verspreide kruidenierswaren werden zoveel mogelijk bijeen gegaard en bij J. van Wijk opgeborgen. Ook de kapotte wagen moest aldaar achterblijven en de koetsier kon met het paard naar Hilversum terugkeren. Door een in de auto zittende heer werd aan degenen, die aan het opruimingswerk hadden medegeholpen, een ruime geldelijke beloning ter hand gesteld. Persoonlijke ongelukken kwamen gelukkig niet voor. Een rijksveldwachter maakte van het geval proces-verbaal op.”

Deze beschrijving geeft een aardig tijdbeeld van het verkeer een eeuw geleden en hoe een ongeval  werd aangepakt. Dus geen brandweer en  takelbedrijf , maar wel vele behulpzame handen van bewoners en passanten om te helpen. Moraal van het verhaal blijft echter, rijd voorzichtig op de Laarderweg!

Eerder geplaatst in De Rotonde, jrg.18, uitgave 18, 24 september 2021.

Natuurkundige Johannes Florentius Martinet (gravure Reinier Vinkeles, 1778).

Natuurverschijnselen boven Eemnes

Natuurverschijnselen zijn van alle tijden, echter wat wel in de loop der tijd veranderd is is de betekenis die daaraan wordt gegeven. Tegenwoordig kan aan de hand van de wetenschap vrij precies worden verklaard wanneer bepaalde verschijnselen worden verwacht, hoe deze ontstaan en wat er precieste zien is. Vroeger was dat anders. Vaak werd aan de hand van wat men toen aan de hemel aan bijzondere verschijnselen zag  toekomstige gebeurtenissen of onheil  toegekend.

Zo was er in de herfst van 1713 boven Eemnes een vurige komeet met staart te zien. Bewoners uit Blaricum hadden deze in de richting van de grote kerk zien gaan en van daar verder zuidwaarts. Het had de mensen verontrust. Er was onlangs de runderpest uitgebroken en dit natuurteken was de boodschap, dat dit nog lang niet voorbij was! En inderdaad: op het eind van de Wakkerendijk, tegen de grens met Binnendijk, en ook rondom het Dikke Torentje waren diverse boeren, waar de pest flinke schade had gebracht. Bij een zestal boeren waren de meeste koeien gestorven. Dit alles werd opgeschreven door de Huizer schout Lambert Lustigh.

Ook in 1877, op 14 juli, was er een komeet te zien in de vorm van een vuurbol. Onderzoek wees uit, dat deze van uit Vlissingen over Gouda richting Utrecht was gegaan. Boven Montfoort had men een harde knal gehoord, waarna de bol in de buurt van Baarn en Eemnes was verdwenen. Waarschijnlijk was de komeet hier verbrand in de ruimte of deels neergestort. Dat was althans de analyse van de expert van die tijd: professor Van de Sande Bakhuijzen in Het Nieuws van de Dag.

Een ander vreemd natuurverschijnsel was een “fata Morgana” (luchtspiegeling), die door een zekere heer P. Nieuwland uit Amsterdam op zijn wandeling op 21 april 1788 in Eemnes werd waargenomen.

Hij schreef erover aan Johannes Florentius Martinet, een beroemd natuurkundige in die tijd, die er het jaar daarop uitgebreid over berichtte in: Verhandelingen door de Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen te Haarlem“. Hier enkele (ingekorte) passages uit dit artikel: “Ik hadt, zo schreef hy my, onder het wandelen in Eemnes het genoegen een verschynsel van een witte streep in het verschiet langs de gezichteinder, en daarin omgekeerde beelden van afgelegen voorwerpen, als in een spiegel te zien.” Hij zag boerderijen en kerken aan de overkant van de rivier. “Waarop ik door den kundigen en oplettenden vriend, op wiens buiten verblyf aan den dyk gelegen, ik my ophield, en met wien ik deze wandeling deed, my opmerkzaam werd gemaakt”.

Eerder geplaatst in De Rotonde, jrg.18, uitgave 20, 22 oktober 2021.

14 maart 1932: Aanleg waterleiding bij toenmalige Raadhuis, Wakkerendijk 30.

90 jaar waterleiding in Eemnes

Water is één van de vier elementen naast lucht, aarde en vuur, die worden gezien als de basis van ons bestaan. Op deze basis is onze wereld gebouwd. De vier elementen vinden we dan ook terug in alles van ons bestaan. Water komt uit de kraan en is heden ten dage van onmisbare waarde in ons dagelijks leven.

Tot zo’n 90 jaar geleden was water uit de kraan in Eemnes echter geen vanzelfsprekendheid. Tot dan moesten de inwoners zichzelf voorzien van drinkbaar water door middel van waterputten en pompen op het eigen erf, waarbij grondwater werd gebruikt. Voordat het tot aanleg kwam werd er door de keuringsdienst in 1927 al geklaagd over het gebruik van pompwater door bakker en melkboer. Het water bevatte een teveel aan ijzer en werd als ondeugdelijk aangemerkt. De bevolking van Eemnes was echter niet overtuigd en in een brief aan de raad van maar liefst zo’n 200 inwoners werd gesteld: ‘Vader, grootvader en overgrootvader hebben het water altijd gebruikt zoals het nu is en zijn er toch oud bij geworden.’

Ook waren er bezwaren van financiële aard tegen de aanleg van waterleiding. Bij bespreking in de raad werd door de heer Hagen opgemerkt dat vele waterputten of -bakken, waaruit het water gedronken werd, correspondeerden met de beer(mest)putten. ‘Als men daar water uitschept, dan stinkt het en als men er thee mee zet, ziet de thee zwart’. De heer Stoutenburg vulde aan ‘dat het water er soms als bier uitziet’. Ondanks deze onthutsende kwalificaties van het slechte drinkwater is toen besloten vanwege hoge kosten voorlopig niet tot aanleg over te gaan.

In de jaren daarna is kennelijk het besef ingedaald dat een goede watervoorziening met kwalitatief goed water voor de inwoners noodzakelijk is. Zo was 1929 een jaar met extreem weinig neerslag, als gevolg waarvan de wel met grondwater onder Eemnes niet gebruikt kon worden. Om die reden moest toen water uit de Drakenburgergracht en de Vaart worden gebruikt.

In 1931 werd op verzoek van het gemeentebestuur van Eemnes aan de Utrechtse Waterleiding Maatschappij alsnog positief beslist om waterleiding aan te leggen. Bijzonder was dat ook de gemeente Baarn hierin partij was, aangezien de verbindingsleiding van ca. 200m lang, werd aangesloten op het waterleidingnet van deze gemeente. De oorzaak hiervan was, dat ‘het voor de gemeente Eemnes zowel technisch als financieel, zeer bezwaarlijk, zo niet onmogelijk was een eigen voorziening met pompstation te stichten’. Ondanks deze goedkopere oplossing moest er toch nog voor f 85.000 door de gemeente worden geleend!

De waterleiding kon snel al in 1932 worden aangelegd en op 12 augustus stroomde het eerste water door de leiding. Niet alleen de bewoners van de boerderijen en woningen in Eemnes (behalve de Heidehoek) profiteerden hiervan, ook voor de brandbestrijding was dit een grote verbetering. Tot die tijd fungeerden er bij brand twee oude brandspuiten, die door paarden getrokken moesten worden. Die spuiten stonden onder de torens van de Hervormde kerken van Buitendijk (Kerkstraat) en Binnendijk (Dikke Torentje). Bij brand bedienden zo’n 12 man de pomp om het water uit open water op te pompen; dat was zwaar werk! In 1932 kwam er ander materiaal waarbij bij brand kon worden aangesloten op de waterleiding en dus sneller kon worden opgetreden.

We staan er tegenwoordig niet meer bij stil en het gemak en gebruik van schoon en drinkbaar water is zo vanzelfsprekend, maar realiseer je dat het eigenlijk best heel bijzonder en comfortabel is!

Eemnesser Vaartsteeg (foto Jan de Bruijn).

Alleen mannen mogen zwemmen in de Vaart?

Bij het doorzoeken van oude krantenartikelen viel mij een verslag op van de vergadering van de raad van Eemnes in juni 1934 over een onderwerp, waarvan je niet zou denken dat bespreking daarvan in de raad thuis hoort. Alhoewel…, in de raad komen – ook heden ten dage – zaken aan de orde, die niet direct het hogere gemeentebelang betreffen, maar ook gaan over hele gewone zaken die spelen bij veel inwoners. Het verslag geeft een aardig inkijkje in wat de mensen toen bezig hield en in de toenmalige dorpspolitiek. Waar gaat het hier over?

In de betreffende zomerse vergadering van de raad wijst de voorzitter (= burgemeester) de raad op het volgende. De tekst hiervan is nagenoeg letterlijk overgenomen:

Momenteel wordt er veel in de Vaart gezwommen. De pachter van het grasgewas heeft hierover geklaagd en om die reden stelt hij voor het zwemmen daar te verbieden. Raadslid Hagen reageert dat hij wel een stuk land beschikbaar wil stellen (verpachten) om er dan kleedhokjes te plaatsen. Hij vindt dit van groot gemeentebelang, ook omdat Eemnes geen natuurbad heeft.

De voorzitter antwoordt, dat Eemnessers heel weinig zwemmen. Burgemeester en wethouders hebben deze zaak lang en breed bekeken, maar zij zien geen oplossing. Wethouder Stoutenburg zegt dat misschien 20 man uit Eemnes gaan zwemmen. Hij wil in ieder geval het zwemmen voor de dames verbieden, dan blijven de heren van zelf weg. Hij wil het zwemmen toelaten op vertoon van kaarten, die op het gemeentehuis verkrijgbaar zijn.

De voorzitter acht een dergelijke uitzondering niet te handhaven. Wanneer er klachten komen en hij maatregelen moet nemen, zal ook de raad in verzet komen. Raadslid Van de Brink merkt op dat vrouwen uit Eemnes niet zwemmen. De mannen uit Eemnes zijn wel voorzichtig. Afgelopen zondag zijn er wel 500 van buiten Eemnes geweest om te zwemmen. De gemeentesecretaris reageert dat de gemeente seizoenkaarten op het raadhuis beschikbaar wil stellen voor mannen uit Eemnes en omstreken, waarbij de voorzitter aanvult:  ….  en Eemnessers van beiderlei kunne.

Hierop volgt geroep vanaf de publiek tribune: Nee, alleen mannen! Raadslid Pas is voorstander de kaarten alleen beschikbaar te stellen voor mannen uit Eemnes, waarop de voorzitter toelicht, dat de Eem er ook nog is om te zwemmen. Wethouder Stoutenburg stelt nogmaals voor om alleen kaarten uit te reiken aan mannen uit Eemnes. Op een vraag van de voorzitter wat te doen als vrouwen willen zwemmen reageert hij dat die zich ’s maandags wel wassen in de wasmachine (= wastobbe). Wethouder Groen wil een algemeen verbod. Er zijn ook Eemnessers die onbehoorlijke dingen hebben uitgehaald.

Het voorstel van wethouder Stoutenburg om het zwemmen toe te staan op vertoon van kaarten, alleen verkrijgbaar voor mannen uit Eemnes, wordt nu aangenomen met 4 tegen 1 stemmen. Raadslid Hagen wilde buiten stemming te blijven, waarmee het voorstel dus was aangenomen!”.

Hoe dit verder zijn vervolg en uitwerking heeft gekregen hebben we helaas niet kunnen achterhalen. Ook is niet duidelijk of deze verbodsregeling om in de Vaart te zwemmen later weer is ingetrokken. Zo niet, dan geldt het nog steeds!

Eerder geplaatst in De Rotonde, jrg.18, uitgave 23, 3 december 2021.

Het uitgraven van de Maatwetering in 1940

Turfwinning in de polder

De polder van Eemnes wordt wel de mooiste polder genoemd, alhoewel zanger/dichter Hans Dorrestijn daar een andere mening over zal hebben getuige zijn lied over ‘De polder van Eemnes’.

Voor verbetering van het gebruik van deze polder zijn er twee grote ruilverkavelingen geweest. De eerste in de periode 1938-1943 en de tweede van ca. 1988-2002. De eerste ruilverkaveling, genaamd ‘De Eemnesser polders’ omvatte een gebied van 2100 ha en dat was maar liefst 2/3 deel van het oppervlak van hele gemeente. Het belangrijkste voordeel voor de boeren was de bereikbaarheid van de eigen landerijen door de aanleg van wegen en een efficiëntere verdeling van de percelen grond in de polder.

In 1940 was de eerste ruilverkaveling ‘De Eemnesser polders’ onderwerp van bespreking in de gemeenteraad van Eemnes. Burgemeester mr. P.A.L. van Ogtrop deelde toen mee, dat bij de verkavelingswerkzaamheden in de polder boomstronken en zelfs hele boomstammen, goed geconserveerd waren aangetroffen. Deze boomstammen lagen alle in de richting zuidwest, zodat vermoed wordt dat de polder eertijds (in ieder geval deels) bos geweest moet zijn. Waarschijnlijk is bij vloedstormen, welke oorzaak waren van het ontstaan van het Flevomeer, dit stuk land verdronken en het bos onder water geraakt. Hij vertelde verder, dat bij de werkzaamheden in de Zuidpolder te Veld (grenst aan Eem en Baarn), waarmee het vorige jaar (1939) een begin was gemaakt, de aanwezigheid van turf in de bodem werd geconstateerd. ‘En nu is onlangs bij werkzaamheden in de Noordpolder, Zuidwendpolder en Heinellenpolder nog veel grotere hoeveelheden gevonden’.

Deze turf, die door het uitgraven van sloten en wegen vrij kwam bleek toen voor veel Eemnessers, maar ook mensen uit de wijde omgeving een buitenkansje, omdat vele mensen zich toen zorgen maakten over de brandstofvoorziening in de komende eerste oorlogswinter. Men zag dus gedurende een aantal weken/maanden dat dagelijks vele mensen de pas gestoken turf daar op karren laadden om daarmee later thuis, wanneer de turf was gedroogd, de kachel te kunnen stoken. Dat de turf niet een vaste maat had en soms te lang of te breed was deerde niet; het was gratis en men zat er die winter lekker warm bij!

Eerder geplaatst in De Rotonde, jrg.18, uitgave 24, 17 december 2021.