De Historische Kring vertelt … 2010

Klik op een van de onderstaande titels om direct naar het onderwerp te gaan.

De porseleinen dop uit omstreeks 1900 die zat op de flessen waarin Hein Perier het Amstelbier bottelde en verkocht in Eemnes (coll. J. Dop; foto Jaap Groeneveld, HKE).

Het verhaal achter een porseleinen bierflesdop
Jan Dop, die opgegroeid is aan Streefoordlaan 46, het witte huisje op de hoek met de Molenweg, heeft als kind wat ‘archeologische vondsten’ uit een oude moddersloot naast het huis bewaard en gekoesterd. Daaronder pijpenkoppen, een zilveren lepeltje en een dop van een beugelfles met het intrigerende opschrift: Amstelbrouwerij H. Perier Eemnes. Hij vroeg ons hoe of dat zat met die Amstelbrouwerij van H. Perier en waar die dan gestaan had.

Hoewel Eemnes ooit wel een kleine brouwerij heeft gehad, moeten we op dit punt toch een teleurstellende constatering doen. In Eemnes is nooit Amstelbier gebrouwen. Hoe zat het dan wel? Op de valreep van het 140-jarig jubileum in 2010 van het Amstelbier kunnen we dit feest nog met een kleine historische bijdrage luister bijzetten.

Op de zijkant van de porseleinen dop stond in rode tekst de naam van de fabrikant: A.J. Bakker Glasfabrikant, voorheen J.H. Thöne & C. Amsterdam. Deze A.J. Bakker kwam uit Laren en hij nam in 1891 de glasfabrieken van Thöne over. Deze fabrieken zouden tot in de jaren ’30 van de vorige eeuw blijven bestaan. De dop is dus van 1891 of daarna. Om de dop hoorde natuurlijk ook nog een rubberen ring voor de afdichting. Het bier van het merk Amstel heeft sinds 1870 meer dan honderd jaar vanuit Amsterdam gevloeid, waarna het nu uit een grote Heineken-brouwerij komt.

Vier generaties Perier waren uitbaters van de herberg annex rechthuis “De Lindeboom” te Eemnes. Die stond op het terrein waar nu de nu voormalige burgemeesterswoning staat (Wakkerendijk 7).

Barend Perier (1730-1800), getrouwd met Beatrix van den Kuinder, was de eerste. Hun zoon Pieter Perier (1775-1844) nam de herberg over. Hij werd weer opgevolgd door zijn dochter Beatrix Perier (1815-1883), die getrouwd was met haar neef Jan Perier (1816 tot 1883). Hun zoon Hendrik, ofwel Hein Perier (1852-1911), is de H. Perier van de dop en ook de laatste generatie in “De Lindeboom”. Hij had voor Eemnes de verkoop van het Amsterdamse lessende vocht. Volgens opgave van de Stichting Heineken Collection werd Amstel tussen 1880 en 1931 alleen door externe partijen gebotteld. H. Perier zal zo bottelaar zijn geweest en heeft hiervoor dus een aantal flessen met zijn naam en die van Amstel hebben moeten aanschaffen. Zo wist de afnemer waar hij teruggebracht moest worden … voor een nieuwe vulling.

Na het overlijden van Hein Perier in 1911 ging de herberg over naar Jan Ruizendaal, maar het agentschap van Amstel lijkt toen over te zijn gegaan naar Jan Eek die op Kerkstraat 5 een café had, dat bij huidige generaties nog herinneringen oproept aan Café Van de Wardt. Kortom, de dop van de beugelfles is dus uit de periode 1891-1911.

(Eerder verschenen in De Rotonde 2010, nr. 11.)

De laatste, bewaarde zelfwerkende uitwateringssluis met duiker (foto Jaap Groeneveld).

Vernuft langs de Eemnesser Vaart
De Eemnesser Vaart was ooit een belangrijke levensader voor het dorp en naaste omgeving. Deze was een onderdeel van het stelsel van waterwegen in Nederland dat vervoer van grote ladingen – die van vervlogen tijden – mogelijk maakte. Zo realiseren weinigen zich dat de hele Sint-Jansbasiliek te Laren door de Eemnesser Vaart is aangevoerd, in scheepsladingen baksteen uit de Vechtstreek wel te verstaan. Beurtdiensten op Amsterdam onderhielden de verbinding met het haventje van Eemnes. Turfschippers brachten brandstof uit Drenthe en Overijssel. Diverse andere schippers haalden of brachten lading zoals koolrapen, veevoer (beroemd Eemnesser hooi), aardappelen, bouwmaterialen.

De scheepvaart op Eemnes had echter een beperking. Afgezien van de breedte en de lengte van de sluis, was vooral de diepte van de sluis en van de vaart een knelpunt. Bij de komst van een zwaar beladen scheepje van maximaal 70 ton moest het peil in de vaart verhoogd worden omdat het schip anders op de sluisvloer vast zou komen te liggen. Het verhogen van het peil duurde ongeveer een dag. Geen mobieltje bij de hand om even te bellen: ‘Ik lig om vijf uur voor de sluis en steek te diep, kun je het peil alvast verhogen zodat ik door kan varen?’ Nee, de sluiswachter wist het niet eerder dan dat de schipper al voor de sluis lag. Een verloren dag dus.

Om te voorkomen dat het peil zou stijgen in alle sloten in de polder, waren de tochtsloten die op de vaart uitkwamen voorzien van zelfwerkende terugslagdeuren en handbediende schuiven. Slechts één exemplaar is bewaard gebleven. Was het schip in de haven, die dieper was dan de vaart, dan moest het peil weer omlaag. De boeren zouden anders overlast krijgen, omdat het peil in de sloten te hoog zou worden.

Met de verschuiving van het kleinschalige vervoer naar de weg was vervoer door de Eemnesser Vaart ten dode opgeschreven. Na 1918 leek er even een groei in te zitten. Van ca. 150 schepen steeg het vervoer naar een piek van 244 in 1922 – stenen voor de basiliek – maar tijdens de crisis zakte het in tot onder de helft. Na de Tweede Wereldoorlog was het afgelopen en de sluis werd afgesloten door een besluit in 1953.

In 1993-1994 is de sluis gerestaureerd en de doorvaart hersteld. Tegenwoordig wordt elk jaar het kunstje met verhoogd waterpeil weer geflikt, om de zwaar beladen pakjesboot van Sint Nicolaas Eemnes aan te laten doen. Stel je voor dat de patroonheilige van Eemnes-Buiten de kostbare lading niet kwijt kon!

(Eerder verschenen in De Rotonde 2010, nr. 10.)

De van oorsprong Eemnesser watermolen, nu korenmolen te Ovezande (foto C.R. Verbeek, Stichting Molen ‘de Blazekop’).

De oude watermolen van Eemnes
In Ovezande, bij Borssele in Zeeland staat een oude molen. Nou, … en? Is dat zo bijzonder? Nee, maar wel als ik je vertel, dat deze molen vroeger in Eemnes stond! Wat raar. Waarom is die dan naar Zeeland verhuisd? Dat ga ik je nu vertellen.

Aan het eind van de Eemnesser Vaart stond vroeger een windmolen om het regenwater uit de polder weg te malen. Al het water dat te veel is, stroomde door de sloten naar de Vaart en moest dan naar de Eem geloosd worden. De rivier ligt hoger dan de Vaart. Daarom werd de watermolen gebruikt om het water omhoog te brengen en in de Eem te laten stromen. Als er genoeg wind was, draaiden er in grote buizen een soort kurkentrekkers rond, die het water omhoog dreven. Aan het eind van die buizen viel dat in de buitenvaart, een verbindingssloot met de Eem.

Het nadeel van windmolens is … ze werken alleen als er wind is! De uitvinding van de stoommachine was daarom een groot voordeel: als je stoom had, kon je er altijd machines op laten werken. Daarom werd er in 1884 de molen afgebroken en een stoomgemaal gebouwd. Nu kon er altijd water uit de polder gemalen worden en het ging nog sneller ook!

En de oude molen? Die had vanaf 1791 trouw zijn werk gedaan. Hij werd voor een prikkie verkocht en in Borssele opnieuw opgebouwd. Niet als watermolen, nee hij werd helemaal opnieuw ingericht met maalstenen om graan te gaan malen. Hij wordt op het ogenblik helemaal gerestaureerd.

Pas in 1969 ontdekte men bij het opknappen van de molen, dat de bovenste versiering, die de baard genoemd wordt, omgekeerd zat. Aan de achterkant stond het jaartal 1791. Toen zijn ze gaan zoeken, wat dat betekende en kwamen ze tot de ontdekking, dat de molen uit Eemnes kwam. Dat waren de mensen van toen al lang vergeten.

De oude molen is nu weer aan de beurt om opgeknapt te worden. Als je vlak voor de Zeelandtunnel bent, op weg naar Zeeuws Vlaanderen of België, moet je maar eens gaan kijken. In Ovezande, gemeente Borssele, daar staat hij.

En het stoomgemaal? Bleef dat wel lang zijn werk doen? Nou, nee. Toen er overal elektriciteit kwam, vond men een stoommachine erg ouderwets en hij was ook duur in gebruik. In 1923 werden er nieuwe elektrische machines in gebruik genomen en werd de stoommachine na 39 jaar gebruik verkocht.

Nu wordt nog steeds gebruik gemaakt van elektriciteit om nieuwere machines het water te laten wegpompen. Dat gaat gedeeltelijk automatisch. Als hulpje is er in 1976 ook een gemaal bij Eembrugge gebouwd. Die twee zorgen samen ervoor, dat wij in Eemnes droge voeten hebben en geen overstromingen!

(Eerder verschenen in DE Rotonde 2010, nr. 9.)

Het Raboes, rechts aan de monding van de Eem (foto Jaap Groeneveld).

De naam Raboes 
Iemand vroeg ons waar de naam Raboes vandaan kwam met verwijzing naar de gelijknamige (jacht)haven aan de monding van de Eem. De vraag is ook interessant omdat er in Laren een straatnaam Raboes is. Het zijn de enige twee in Nederland bekende geografische aanduidingen met deze naam.

Er zijn inmiddels een paar verklaringen in omloop. In 1621 was er al sprake van de Cleyne en de Groote Rebous, die later bekend stonden als Voorste en Achterste Raboes. De eerste heet nu De Vennen en de tweede is nu gewoon Raboes. De rechtsgeschiedkundige A. Johanna Maris schreef in 1947 dat de betekenis van de naam onzeker is. Zij vermoedde dat de naam Raboes of Rebous afgeleid is van een persoonsnaam, de naamgever van een lap grond: Gosen Rebouten erf, dat ook bekend was als Goosen Ruth Bouten erf. Soms ontleenden mensen hun familienaam aan een bepaalde lap grond, zodat het evengoed andersom kan zijn geweest.

De auteur Wulfred Hofland van het boekje De tweede Eem meent dat de naam Raboes is ontleend aan de staken (ra) met korf (boes) die ten behoeve van de scheepvaart de mondingen van de Eemdelta markeerden en verwijst daarbij naar het Middel-Nederlands (MN). Ra is een woord dat al in het Vroeg Middel-Nederlands (VMN) bekend is en in het Middel-Nederlands betekende: staak of stang. Boes blijkt echter een andere betekenis te hebben: zware planken (in een koestal) volgens het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT). Het komt niet voor in de woordenboeken voor VMN en MN.

In het WNT komt raboes voor in drie genoemde woorden: raboest, raboesten en raboestig. De eerste wordt verklaard als: Ruw, wild, woest, onstuimig. In Zuid-Brabants dialect. De andere beide woorden verwijzen naar raboest. Het is deze verklaring die in het straatnamenboek van Laren wordt gegeven voor de straatnaam. Op de plaats van de straat was vroeger een bosje dat raboestig werd genoemd, een wild bosje. Relatie met woorden als reboelie (oproer; WNT) en rabauw (synoniem met boef, schurk; ribaut = wellusteling in VMN) is denkbaar met het ruwe en wilde als rode draad.

Bij de monding van de Eem, waar het land het laagste was, zal ongetwijfeld een van de laatste stukjes buitendijkse wildernis zijn geweest tot er ontginning en verkaveling heeft plaatsgevonden in de 16e eeuw. Het boek De Eem van Termorshuizen en Wassink blijkt onafhankelijk dezelfde mening aan te hangen. De verklaringen van Maris en Hofland lijken er met de haren bij gesleept, evenals een poging om raboes te verklaren als: bos (boes) waaruit men staken haalt. Bij de zoute zee groeiden namelijk geen bosjes met rechtopgaand hout.

(Eerder verschenen in De Rotonde 2010, nr. 8.)

Zicht op de Ocrietfabriek aan de kant van de Eem in 2007. Door Provincie Utrecht ingeschakelde historici pleiten voor behoud van de unieke rechthoekige silo, die omstreeks 1951 is gebouwd (foto Rom van der Schaaf).

De Ocrietfabriek in herinnering
De Ocrietfabriek stond bij Eembrugge, maar op het gebied van de Gemeente Eemnes. Eemnessers die wel eens op de fiets langs Eembrugge reden, herinneren zich de lange rij rommelig uitziende fabriekshallen. Veel ouderen herinneren zich nog de wit-gele aanrechten bij Bruynzeel keukens of het Lavet van Ocriet dat lijkt op graniet. Het Lavet was een voor kleine badkamers ontwikkelde diepe bak met daarnaast een vlak stuk. Te gebruiken als wastafel, heel handig om kleuters in bad te doen en om was te spoelen. Door een handige toevoeging kon het zelfs als wasmachine fungeren met zo’n heen en weer bewegende rotor.

Aanvang en succes
De Ocrietfabriek, die was opgericht in 1940, werd het eerste industrieel werkende bedrijf van Eemnes. De productie begon in de hallen van tegel- en betonfabriek ‘De Eem’, die in 1937 failliet was verklaard. Het door de oprichters van de Ocrietfabriek in de oorlogsjaren ontwikkelde kunststeen werd een succesvol product voor woningen en flats in de periode van wederopbouw. In 1947 waren er al 100 medewerkers en eind jaren 1950 werkten er zelfs meer dan 400 mensen. De oorspronkelijke bedrijfsruimte lag tussen de Eem en de oorspronkelijke Zomerdijk. In de jaren 1950 werd de dijk, met daarop de Eemweg, tweemaal verlegd naar de kant van de polder, om ruimte te maken voor het groeiende bedrijf. Zo’n groot bedrijf zal Eemnes waarschijnlijk nooit meer krijgen. Veel medewerkers kwamen uit Bunschoten, Amersfoort en zelfs uit de omgeving van Nijkerk en Putten. Er hebben slechts weinig Eemnessers gewerkt.

Laatste periode en toekomst
Naarmate de welvaart in Nederland steeg, werden de badkamers luxer. Het bedrijf richtte zich vanaf 1970 op modernere producten voor grotere badkamers. Het kunststeen werd vervangen door kunststof zonder cement. Het muntte uit door kras- en stootvastheid. In de loop van de jaren 1980 is de Ocrietfabriek overgenomen door Braat Bouwstoffen. Een aantal jaren later veranderde de markt opnieuw. De producten voor badkamers werden te weinig verkocht. Maar het nieuwe kunststof bleek ideaal voor aanrechten in vakantiebungalows. Center Parcs werd een grote klant. In de jaren 2000 tot 2008 werkten er nog maar 25 tot 30 personen. Er werden per jaar nog enkele tienduizenden aanrechten afgeleverd.

Toen bij een inspectie in de zomer van 2008 gevaarlijk asbest in de lucht werd geconstateerd, mocht er niet meer worden gewerkt en moest faillissement worden aangevraagd. In 2014 werd begonnen met de sloop, eerst met de astbestvrije silo, daarna met de andere gebouwen. Pogingen tot behoud van de oudste delen met sheddaken en de silo door USINE en Heemschut mochten niet baten. Er wordt een plan voor woningbouw verder uitgewerkt.

(Eerder verschenen in De Rotonde 2010, nr. 7; geactualiseerd.)

Muziek voor het gemeentehuis te Eemnes ter gelegenheid van de opening van de buslijn Laren-Eemnes-Baarn (coll. HKE). Jaap Mooi dirigeert het fanfarekorps van Eemnes dat bestaat uit de muzikanten (v.l.n.r.): Bram Snel, Aart Jongerden, Teus Roodhart, Gert Jongerden, Koos de Groot, Ies Jongerden, Wim Schouwer en Henk van Kassel.

Koningin Wilhelmina boos op een vreugdevolle dag
Op een mooie dag, zaterdag 14 juni 1947, zou koningin Wilhelmina zich wijden aan haar geliefde en ontspannende hobby, schilderen. Zij had daarvoor de polder van Eemnes uitgekozen, de omgeving van het Dikke Torentje, het kerkje waar zij vaak met haar moeder de kerkdienst bijwoonde. Blijkbaar logeerde ze op paleis Soestdijk bij haar dochter. Maar wat was dat? Overal hingen de vlaggen uit. Zij was in cognito in Eemnes en dan was het ongepast om te vlaggen voor Hare Majesteit. Zij was niet anders dan gewend dat de vlaggen voor haar uithingen ter harer ere. Wie had haar dit gelapt?

Helaas was ze niet bekend met de heropening van de buslijn Laren-Eemnes-Baarn na ca. 10 jaar onderbreking. Twee ondernemers hadden eerder gepoogd een dienst te onderhouden, maar deze noodlijdende verbinding gestaakt. Nu was de NS-dochter Nederlandsche Buurtspoorweg Maatschappij (NBM) aan de beurt. Men kan zich voorstellen dat de vreugde groot was in het dorp.

Het is niet bekend hoe het is afgelopen met het schilderstuk en of het niet in de toonzetting en de penseelstreken te veel geleden heeft onder haar humeur. Hopelijk is het toch nog snel goed gekomen daarmee. Het anekdotische verhaal is in 2002 boven komen drijven via mevrouw Van Ogtrop-van Voorst tot Voorst, vrouw van de toenmalige Eemnesser burgemeester. Zij had het ooit gehoord van een bevriende hofdame.

(Eerder verschenen in De Rotonde 2010, nr. 6.)

Processie te Kevelaar (coll. HKE).

Een reislustige Eemnesser
Vakantietijd betekent voor velen wegtrekken uit je huis, je woonplaats en dichtbij of ver weg avonturen beleven of lui liggen in de zon. In vroeger dagen, toen vakantie niet meer was dan ‘lekker een paar dagen vrij’, bleef men in eigen land. Een stukje kuieren, een rondje fietsen, een dagje naar Valkeveen, dan had je het wel gehad.

Toch kwam ook toen een aantal mensen soms in het buitenland. Katholieken gingen namelijk soms op bedevaart naar Kevelaer in Duitsland. In eigen land mocht men geen processies houden (Laren was de enige uitzondering boven de grote rivieren), daarom trok men naar het kleine stadje, net over de grens bij het Noordlimburgse Venray. Deze bedevaart, ook wel de Gooise bedevaart genoemd, ging veelal samen met de Amersfoortse bedevaart.

Huwelijksmarkt
De tocht was vooral een godsdienstige gebedstocht, maar er was ook wel ruimte voor gezelligheid en plezier. Vrijgezellen hoopten er de jongen of het meisje te ontmoeten, waar zij mee konden trouwen. Zei een bekend gezegde niet: ‘Krijg je het bij Sint Jan niet voor elkaar, ga dan op beevaart naar Kevelaer!’ Dit ook in andere variaties! En zo ontstonden er diverse familiebanden tussen inwoners van Eemnes met Hooglanders, Hamersvelders, Soesters enz. Ook nu nog vindt deze bedevaart jaarlijks plaats, maar ook tochten naar bijvoorbeeld Wittem (St. Gerardus Majella), Lourdes (Maria) of Compostella (St. Jacobus) worden ondernomen.

In het verre verleden gingen Eemnessers ook al op bedevaart. Van een van hen heb ik onlangs zijn naam teruggevonden. In het ‘register van pelgrims te Jeruzalem’ staat op 12 juni 1633 ingeschreven: ‘Dnus Jacobus Peelen Roest de Eemmennes Flander.’ Dat betekent: de heer Jacobus Peelen Roest uit Eemnes uit de Nederlanden. In die jaren was zo’n tocht een groot avontuur. Sommigen werden onderweg door de Bedoeïenen beroofd, velen haalden het niet door honger of uitputting.

Jacobus was dus wel een moedig man, die verder durfde te gaan dan het zicht van de kerktoren van Eemnes. Wat heeft deze man bewogen? Moest hij boete doen voor een begane misdaad, was hij nieuwsgierig naar het land van de Bijbel? We weten het niet. In ieder geval zal Jacobus bij thuiskomst (als hij het gehaald heeft) veel te vertellen hebben gehad!

(Eerder verschenen in De Rotonde 2010, nr. 5.)

Deze foto van 19 maart 1963 is genomen ter hoogte van Laarderweg 7.  Geheel links is nog juist de daklijst van de woning Laarderweg 7 te zien. Rechts daarvan staat de dubbele woning Laarderweg 9-11. Dit pand is afgebroken rond 1965 om plaats te maken voor de huidige dubbele woning tegenover de straat De Minnehof.

De Laarderweg in de jaren 1950
Slechts weinig Eemnessers kennen nog het beeld van de Laarderweg zo’n 60 jaar geleden. Hij was toen al niet meer een onderdeel van de Rijksstraatweg Nr. 1 van Naarden naar Amersfoort. Deze functie was omstreeks 1929 overgenomen door Rijksweg 1, die langs de Witte Bergen naar Baarn ging; buiten Laren en Eemnes om. Wel was er openbaar vervoer via de Laarderweg, door de in 1947 geopende busdienst tussen Baarn en Laren. Op lang niet alle stukken had de Laarderweg aan beide kanten huizen, zoals nu. Toch was het een belangrijk deel voor het dagelijks leven van Eemnes.

Er waren ongeveer veertig panden met een klein bedrijf. Negen daarvan waren winkels. Hier volgen de namen en huisnummers: kruidenier Frantsen (nr. 2), melkhandel Eek (nr. 12), melkhandel Goor (nr 45; nu de Kaasschuur), kruidenier De Spar (nr 51), slagerij Van Hees (nr 42c; nu dierenarts Blanken), bakker Van de Kuinder (nr. 44; nu opticien Turnhout), groente- en fruithandel Mol (nr 88), kruidenier Zwankhuizen (nr. 104; afgebroken voor A27) en groentezaak Griffioen (nr. 134; later ook kruidenier). Behalve de winkels waren er toen globaal dertig kleine bedrijven aan de Laarderweg. Het waren schilders, aannemers, timmerlieden, kleermakers, cafés of kroegjes en een garagebedrijf. De bekendste overgebleven bedrijven zijn: garage Koot (nr. 72) en restaurant Eemland (nr. 74).

In de jaren 1950 was de Laarderweg nog eigendom van het Rijk. Voor gemeente Eemnes was dat een belemmering. In 1961 is de weg, tezamen met de Wakkerendijk, overgedragen aan de gemeente. Die begon toen snel met aanleg van riolering en voetpaden. Vóór die tijd hadden de woningen een beerput voor het bezinken van het rioolwater. Overtollig water werd afgevoerd via een slootje tussen de weg en de huizen. Als er net ijs lag, kwam menige jongen thuis met natte stinkende broekspijpen. Door de aanleg van de riolering in 1963 is dat veranderd. Maar het bakstenen wegdek bleef er nog ongeveer 10 jaar.

(Eerder verschenen in De Rotonde 2010, nr. 4; marginaal aangepast; bijschrift gecorrigeerd op 14 maart 2021.)

Rechts het tolhuis bij de driesprong Wakkerendijk-Laarderweg omstreeks 1910 (coll. HKE).

Een zware tol voor de haven van Eemnes
In 1816 en 1817 werd eigenlijk in onvoorstelbaar tempo de straatweg van Naarden naar Amersfoort gerealiseerd, als onderdeel van de toen nog Grote Weg No. 11 naar de Hannoversche grenzen. Aanvankelijk liep de Postweg van Naarden naar Amersfoort over de heide langs het Sint-Janskerkhof bij Laren. Hij stak door langs een weg die ongeveer de Zandheuvelweg in Baarn is. De weg zou een tolweg worden, waarvan de inkomsten de afgesloten obligatielening moesten terugbetalen.

De aanvankelijke plannen van de Commissie voor de aanleg van de Straatweg Naarden-Amersfoort, bestaande uit vooral Baarnse buitenplaatseigenaren, voorzagen toen al in een doorsteek, die overeenkomt met de route van de huidige A1. De rest zou meestal over bestaande zandwegen worden gelegd, die hier en daar moesten worden verbreed of recht getrokken. Grondeigenaren wilden echter niet meewerken aan de grote doorsteek, terwijl er ook bezwaren waren uit Eemnes en Laren. De Laarder fabrikanten wilden gebruik maken van de haven van Eemnes en daarom graag de Meene Steeg (Laarderweg) bestraat hebben. Het Eemnesser dorpsbestuur wilde de straatweg ook langs de haven hebben om deze tot verdere bloei te brengen en kocht daarom een obligatie van ƒ 1000.

Vanaf augustus 1817 was de bestrating klaar en werd tol geheven. In al haar wijsheid had het Departement van Waterstaat en Publieke Werken besloten dat de tollen op bepaalde punten moesten komen: bij Naarden, op de driesprong in Eemnes-Buiten, bij kasteel Groeneveld en verder nog een paar. De Eemnessers hadden tolvrijheid binnen hun eigen gemeente. Nu kwam de tegenslag voor Eemnes: de Laarder fabrikanten zagen dat het nu voor hen gunstiger was, en zonder tol te betalen, hun goederen via de haven van Bussum te vervoeren.

Tot 1929, toen de doorsteek van Rijksweg 1 uiteindelijk werd aangelegd, reed wel al het wegverkeer tussen Amsterdam en Amersfoort door Eemnes, maar het was nog niet veel.

(Eerder verschenen in De Rotonde 2010, nr. 2; correctie bijschrift.)