For English on smartphones: scroll through the text, English sections follow after pictures.

20 februari 1944 – JA921 één van achtenzeventig

Op de ijzige winteravond van 19 februari 1944 was Leipzig voor 816 viermotorige bommenwerpers van de Royal Air Force het hoofddoel voor die nacht. Uiteindelijk zouden 730 daarvan hun dood en verderf zaaiende lading op deze Duitse stad laten vallen, maar het werd een rampnacht voor de Royal Air Force. Die nacht gingen 78 viermotorige bommenwerpers verloren. Dat betekende voor zeven bemanningsleden per vliegtuig 546 jonge mensen het einde van de oorlog.

Velen vonden die nacht de dood of raakten gewond, waardoor ze na verpleging in een hospitaal, in het krijgsgevangenenkamp terecht kwamen om daar te blijven tot het einde van de oorlog. Van hen die ongedeerd op de vaste grond terugkeerden, wisten slechts enkelen zich aan gevangenneming te onttrekken. Meestal was dit het begin van een periode van wachten, zich vervelen, alleen ’s nachts even naar buiten, voordat ze via een ontsnappingsroute in zuidelijke richting konden vertrekken. Anderen bleven op de plaats waar ze waren en sloten zich aan bij het plaatselijke verzet.

Het grote verlies aan vliegtuigen die nacht was te wijten aan meerdere oorzaken. Onverwacht sterke tegenwind veroorzaakte een brandstoftekort. Langs de hele route werden de bommenwerpers aangevallen door nachtjagers en ook het luchtafweergeschut maakte vele slachtoffers. Eén van de 78 bommenwerpers die niet op haar basis terugkeerde, stortte op de terugweg neer in de polder van Eemnes, even ten noorden van Baarn.

156 Sqdn Memorial plaquette, RAF Air Base Warboys
(Imperial War Museums)

February 20, 1944 – JA921 one of seventy-eight

On the ice cold winter evening of 19 February 1944 Leipzig was the main goal for that night for 816 four-engined bombers of the Royal Air Force. Eventually 730 bombers would drop their bomb load of death and destruction on this German city, but it became a disastrous night for the Royal Air Force too. That night 78 four-engined bombers were lost. Every bomber with seven crewmembers minimal. This meant the end of the war for 546 young people.

That night many were killed or wounded in action, which meant for most of them that they would have to stay in POW-camps till the end of the war after being nursed in hospital. Of those who returned to terra firma unharmed, just a few managed to evade being captured. Most of the time the start of a period of waiting, feeling bored, allowed to go outside for only a few hours at night to take a breath of fresh air, before they left for the south via an escape-route. Others stayed where they were and joined the local resistance.

The great loss of aircraft that night was due to several causes. Unexpected strong headwind caused fuel shortage for many aircraft. All along the route the bomb stream was attacked by night fighters and the anti-air guns have made a lot of victims too. One of the 78 bombers which did not return to its base, crashed in the Eemnes polder, just north of Baarn.

Avro Lancaster JA921
Ook de Lancasters van het 156e Squadron RAF Pathfinders, gestationeerd op de basis Warboys ten noorden van Londen, werden die nacht ingezet. De Lancaster JA921 “Q for Queenie” werd die nacht gevlogen door een bemanning die nieuw was bij het squadron. Die had in de daarvoor liggende maanden veel ervaring opgedaan bij het 166e Sqdn. tijdens het grote offensief van Bomber Command tegen Berlijn.

Tijdens elf operationele vluchten bij 166e Squadron, zeven naar Berlijn en vier afzonderlijke naar Hannover, Leipzig, Stettin (nu Szczecin in Polen) en Brunswick hadden de bemanningsleden grote vakbekwaamheid getoond en in januari 1944 werden ze overgeplaatst naar een trainingseenheid waar ze voor het vliegen als Pathfinder werden opgeleid. Begin februari kwamen ze op Warboys aan en werden ze ingedeeld bij de “C”-flight van het 156e Sqdn.

Thomas James Brewer, Pilot Officer RCAF
(9-12-1922 – 20-2-1944).

Avro Lancaster JA921
The Lancasters of no. 156 Squadron RAF Pathfinders, based at RAF Base Warboys north of London, were called for Operations too that night. That night Lancaster JA921 “Q for Queenie” was flown by a crew which was new on the squadron. The past few months this crew was had become very experienced during the great offensive of Bomber Command against Berlin.

During eleven operations with no. 166 Squadron, seven to Berlin and four separate to Hanover, Leipzig, Stettin (now Szczecin in Poland) and Brunswick, they had shown their skills and in January 1944 they were transferred to a training unit where they were trained to fly as a Pathfinder. In the first part of February they arrived at Warboys and were attached to “C”-flight of no. 156 Sqdn.

Naar Leipzig en terug
Zonder problemen kwam het toestel na de vlucht over de Noordzee en Friese eilanden boven het doel in Leipzig. Rond half drie in de ochtend wierpen ze hun bommen af. Hun taak zat erop, maar ze hadden nog een lange en gevaarlijke weg te gaan voordat ze veilig op hun thuisbasis zouden zijn geland landen.

Via Osnabrück en de voormalige Zuiderzee was een koers uitgezet richting Engeland. Zo ver zouden zij echter niet komen. Nabij Osnabrück ontplofte een luchtdoelgranaat direct onder het vliegtuig, waardoor het ongeveer honderd meter omhoog werd geduwd. Snel werden alle benodigde controles uitgevoerd, maar alle systemen werkten naar behoren.

Geschrokken maar opgelucht vervolgden zij hun weg. Even na vijf uur in de ochtend, ze vlogen boven de voormalige Zuiderzee (nu IJsselmeer en Flevopolders), ontdekten ze dat de buitenste motor van de linkervleugel in brand stond. Sergeant Prankett zette de brandstoftoevoer  naar die motor stop en probeerde de brand te blussen met de in de motor ingebouwde koolzuursneeuwblusser. Het vuur doofde echter niet! Daarna probeerde hij de propeller in de vaanstand te zetten, maar dat lukte ook niet! Het vuur zou de vleugel aantasten en de weerbarstige propeller zou door de luchtweerstand in de tegenovergestelde richting gaan draaien, waardoor te grote krachten op de vleugel uitgeoefend zouden worden. De mogelijkheid dat de vleugel zou afbreken was zeer groot.

Besloten werd in zuidelijk richting te gaan vliegen totdat ze boven het vasteland waren zodat ze het vliegtuig per parachute zouden kunnen verlaten. Eenmaal boven het vasteland aangekomen begon Stanners rondjes te vliegen zodat zijn bemanning kon springen. Prankett had het ontsnappingsluik voorin het toestel al geopend. Plotseling gebeurde dat wat ze gevreesd hadden. Een deel van de linker vleugel brak af en het toestel draaide zich op haar rug, volkomen onbestuurbaar. Alleen F/O Kryskow zag kans door het geopende luik naar buiten te klimmen en op zeer lage hoogte van het vliegtuig af te springen.

Enkele seconden later, om circa half zes in de ochtend, boorde het toestel zich in de veenachtige bodem van het land van Jaap Verdegaal, ten oosten van de Zuid Ervenweg en ten noorden van de Anna Louwenweg in de Eemnesser Zuidpolder. De stoffelijke resten van vijf omgekomen vliegers werden geborgen en op de Algemene Begraafplaats “De Rusthof” te Amersfoort begraven. Het gaat om:

  • Thomas James Brewer, Pilot Officer RCAF
  • Ernest Hopcraft, Sergeant RAF/VR
  • Ainsley Charles George Merces, Sergeant RAF/VR
  • Royce Prankett, Sergeant RAF/VR
  • Ramsay Stanners, Warrant Officer RAF/VR


Nooit gevonden is:

  • Humphrey Watkin Hughes, Sergeant RAF/VR

Ernest Hopcraft, Sergeant RAF/VR
(8-3-1921 – 20-2-1944)

Ainsley Charles George Merces, Sergeant RAF/VR
(11-2-1923 -20-2-1944)

Royce Prankett, Sergeant RAF/VR
(20-2-1915 – 20-2-1944)

Heading for Leipzig and back
Without problems the aircraft reached the target in Leipzig after the flight over the North Sea and the Frisian Isles. Around half past  two in the morning they dropped their bombs. Their mission was completed but they had to go a long and dangerous way before they would safely land on their home base.

They headed for England over Osnabrück and across the former Zuiderzee. However, they never reached England. Near Osnabrück an anti-air shell exploded just below the aircraft and raised it for about four-hundred feet. Quickly all checks were carried out, but all systems functioned correctly.

Frightened but relieved they continued their way home. Just after five o’clock in the morning, while flying over the former Zuiderzee (IJsselmeer and Flevopolders now), they noticed a fire in the port side outer engine. Sergeant Prankett shut off the engine’s fuel supply and tried to extinguish the fire, using the built-in CO-2 extinguisher. However, the fire was not extinguished! Then he tried to feather the propeller, but that failed too! The situation became alarming. The fire would affect the wing and, because of the airstream, the unmanageable propeller would start to rotate in the opposite direction, which would bring heavy pressure to bear on the wing. The breaking of the wing was very probable.

The decision was made to alter course and to fly south until they were over the mainland to enable them to bale out by parachute. Once over the mainland Stanners started to circle the aircraft to give his crew the opportunity  bale out. Prankett already had opened the forward escape hatch. Suddenly what they had feared happened. A part of the left wing broke and made the aircraft turn upside down, completely out of control. F/O Kryskow was the only one who managed to climb outside through the escape-hatch and jumped off  the aircraft at very low altitude.

A few seconds later, at about half past five in the morning, the aircraft crashed into the peaty soil of the paddock of Jaap Verdegaal, east of the Zuid Ervenweg and north of the Anna Louwenweg in the Zuidpolder of Eemnes. The mortal remains of five of the crewmembers were recovered and buried at the General Cemetery “De Rusthof” at Amersfoort. They were:

  • Thomas James Brewer, Pilot Officer RCAF
  • Ernest Hopcraft, Sergeant RAF/VR
  • Ainsley Charles George Merces, Sergeant RAF/VR
  • Royce Prankett, Sergeant RAF/VR
  • Ramsay Stanners, Warrant Officer RAF/VR

Never found is:

  • Humphrey Watkin Hughes, Sergeant RAF/VR

Het verhaal van Eddy Kryskow
Nadat ik nogal hard tegen de grond was gesmakt en daarbij mijn been flink bezeerd had, keek ik rond en probeerde me te oriënteren. Ik bevond mij in de buurt van een weg (zuidelijk deel van de Wakkerendijk). Aan de andere kant van de weg kon ik de contouren van huizen onderscheiden en ik zag een lichtje. Ik kroop naar het huis toe en klopte aan de deur, maar niemand deed open. Ik keerde terug naar de plaats waar ik mijn parachute en zwemvest had achtergelaten en verstopte deze spullen in  de sloot. Plotseling hoorde ik een auto en zag dat deze stopte bij het huis met het lichtje. Ik hoorde waarschuwende stemmen en het licht ging uit. Toen het daglicht begon te worden besloot ik me te verstoppen.

Ik strompelde naar de weg toe en zag een man. Ik riep hem maar hij hoorde mij niet en verdween. Daarop zette ik mijn tocht voort in noordelijke richting. Opeens hoorde ik fluiten. Zo goed en zo kwaad als het ging begon ik te rennen, wierp mezelf over de heg en klom in een hooiberg en begroef mezelf in het hooi.

 Het was zondag en de mensen gingen naar de kerk. Een wacht controleerde identiteitspapieren. Vliegtuigen vlogen over en motorfietsen passeerden over de weg. Enige tijd later beklom iemand (Rikus Vollema) de hooiberg. Door de dunne laag hooi heen kon ik hem zien. Hij boog zich voorover  en pakte een armvol hooi en met het hooi pakte hij ook mijn leren vliegerhelm. Met van verbazing wijd opengesperde ogen en mond keek hij naar beneden. Ik wees op het Canada-embleem en op mijn “wing”. Hij zei “Tommy” en ging weg. Enige tijd later kwam hij terug vergezeld van een dokter (dr. Fros). Deze sprak met mij terwijl hij mijn been onderzocht.

Inmiddels waren de Duitsers met hun zoekactie begonnen. Vanuit mijn schuilplaats in de hooiberg kon ik ze zien. Ze gingen van huis tot huis, maar toen ze vlakbij de boerderij van Willem Koning waren, waarachter ‘mijn’ hooiberg stond, stopte de zoekactie. Om mij een beter schuilplaats te verschaffen, werd ik in de boerderij gebracht. Een dag nadat ik neergekomen was, kwam een officier (Broekman) met mij praten. Hij wilde me nog niet helpen omdat het mogelijk was dat ik daar als lokaas was neergezet door de Duitsers. Ik bleef drie dagen op de boerderij, totdat ze mijn identiteit met Londen hadden gecontroleerd.

Na de derde dag werd ik door Rikus Vollema voorzien van burgerkleren en op de bok van een paard en wagen gezet. De officier en nog iemand anders reden er op hun fietsen naast. We reden over een weg (Rijksweg) naar Bussum en passeerden een paar maal Duitse soldaten. We stopten bij een groot huis en een vrouw hielp me in een rolstoel. Die nacht werd ik naar Naarden gereden en werd mijn been door een dokter behandeld.

Tot zover het verhaal van Eddy Kryskow, Flight Lieutenant, RCAF.

Ramsay Stanners, Warrant Officer RAF/VR
(3-12-1922 – 20-2-1944)

Humphrey Watkin Hughes, Sergeant RAF/VR (29 jaar/years, 20-2-1944 vermist/MIA)

Edward J.C. Kryskow, Flight Lieutenant, RCAF (5-9-1915 – overlevende/survived)

Eddy Kryskow’s account
After a very rough parachute landing, during which I hurt my leg pretty seriously, I looked around to take my bearings. I found myself in the vicinity of a road (southern part of the Wakkerendijk). On the other side of the road I could discern the outlines of houses and I noticed a small light. I crawled tot the house an knocked on the door but nobody answered. I returned to the spot where I had left my parachute and Mae West and hid these things in a ditch. Suddenly I heard a car which stopped near the house with the light. I heard admonishing voices and the light went out. When it started to become daylight I decided to hide myself. I limped to the road and saw a man. I called for him, but apparently he did not hear me and disappeared. I continued up the road North. Suddenly I heard someone whistling. As best as I could I started to run, cleared a hedge and climbed a haystack in one leap. I hid behind a pole an buried myself in the hay.

It was Sunday and people want to Church. A guard inspected identification cards. Aeroplanes flew over and motorcycles passed by. Some time later someone (Rikus Vollema) climbed the haystack. I could see him through the hay. He bent down and picked up an armful of hay and together with the hay my helmet. He looked down and his eyes opened wide and so did his mouth in astonishment. I pointed to my Canada-patch and wing. He said “Tommy?” and left. Some time later he returned accompanied by a doctor (dr. Fros). The latter spoke to me while examining my leg.

Meanwhile the Germans had started their search. From my hiding place in the haystack I could see them. They went from door to door, but when they had almost reached the farm of Willem de Koning, where “my” haystack was, the search stopped. To furnish me a more comfortable hiding place I was carried into the farmhouse. One day after my landing an officer (Broekema) came to talk to me. He did not want to help me yet, because it would be possible that I was planted there by the Germans. I stayed for three days at the farm, until London had confirmed my identity.

After the third day Rikus Vollema supplied me with civil clothing and put me on the box of a horse wagon. The officer and someone else accompanied us on their bicycles. We drove along a road (Rijksweg) to Bussum and passed German soldiers several times. We stopped at a large house and a lady helped me into a wheelchair. That night they wheeled me to Naarden where a doctor treated my injured leg.

So far Eddy Kryskow’s account, Flight Officer, RCAF.

Letter of thanks:

The Canadian airman. who lived here in hiding for almost 15 months, requested me at his departure to publish the following letter.

May it be known to the citizens of Eemnes in the province of Utrecht, Holland, that I sincerely thank them for the wonderful cooperation and security within the village during my stay here since the fatal night of February 19/20, 1944.

May it also be recognised as one of the many centres of resistance against the common enemy that dominated here so long.

It was indeed a privilege to have lived amongst all and to be able to walk around, even though the enemy lurked about.