De Historische Kring vertelt … 2014

Klik op een van de onderstaande titels om direct naar het onderwerp te gaan.

Bertus Breunesse bedient op het schakelpaneel de rechter hoofdschakelaar (fotograaf onbekend).

Het elektrische gemaal van Eemnes
In De Rotonde nr. 21 van dit jaar schreven we over het stoomgemaal en de elektrificatie ervan in 1921. In de laatste zin stond ‘het eerste elektrische gemaal van Nederland’, wat onjuist blijkt te zijn. Een mooie gelegenheid om hier nog een aspect van het gemaal te presenteren.

Met dank aan internet weten we dat de eerste elektrische bemaling omstreeks 1900 op kleine schaal plaats vond bij het verleggen van de Maasmonding. Het elektrische gemaal uit 1915 van de polder Schieveen aan de Delftseweg in Rotterdam is het oudste nog bestaande. Het gebruikt nog steeds de centrifugaalpomp die gebouwd is door Pannevis in Utrecht, tevens bouwer van de Woodpompen in het Eemnesser gemaal. Dit hoort niettemin bij de eerste elektrische gemalen van Nederland en is in goed gezelschap met grote gemaal Waterwolf (1921) in Groningen, dat ook onterecht op wikipedia als oudste wordt genoemd.

Het scheelde eind jaren zeventig maar een haar of de toen al ‘museale schakelinstallatie’ was uit het gemaal verdwenen. Wat was het geval? De PUEM (Provinciale Utrechtse Electriciteits Maatschappij) had het schakelbord met open spanning afgekeurd. Het zou vervangen moeten worden door een nieuwe veiliger installatie. Omdat het nog een uniek historisch schakelbord was, had het Waterschap “de Eem” het idee het in de hal van het kantoor te hangen. Ook de PUEM had er interesse voor.

De heer Boekhout, technicus van het Waterschap, vond dat jammer. Hij benaderde Bertus Breunesse, elektrotechnisch installateur, om een oplossing te bedenken en het bord te behouden. Er kwam een voorstel om de stroomtoevoer te wijzigen en een aantal veiligheidsmaatregelen te nemen. Breunesse kon de PUEM overtuigen en omstreeks januari 1981 installeerde hij de wijzigingen bij het renoveren van de elektrische installatie. Deze is ook behouden gebleven bij de algehele aanpassing van het gemaal met ondergrondse pompen omstreeks 1990 en wordt bij demonstraties nog steeds gebruikt.

(Eerder verschenen in De Rotonde 2014, nr. 25, marginaal gecorrigeerd.)

Antoon (l.) en Teus Stoutenburg (foto Gerard van Stoutenburg).

‘Goede oude tijd’
Een rustiek zomers tafereeltje aan de Wakkerendijk omstreeks 1939. Teus Stoutenburg en zijn zoon Antoon komen uit de polder door het mennegat in de toen nog bestaande zeewering boven op de dijk tegenover Wakkerendijk118. Machines zoals hooischudders, laat staan zelfladers, hooipersen en balenwikkelaars waren er nog helemaal niet. Met hooiharken, die ze op de schouder dragen, werd het hooi gekeerd. ‘Goede oude tijd’ zei men wel eens…. ‘Een zwaar leven’ kan men ook zeggen.

Een andere reden om deze unieke foto te plaatsen is het mennegat in de zeewerende dijkverhoging. We hebben nu een mooi watermonument in Eemnes, de verbeelding van de stenen mennegaten, die alleen in de dorpskommen van Binnendijk en Buitendijk te vinden waren en op het laatste moment te sluiten waren. De aarden mennegaten lagen bij de weilanden om de hooiwagens door te kunnen laten, één voor ongeveer drie kavels om het aantal gaten te beperken. Ze moesten voor 15 oktober weer met plaggen worden dicht gemaakt. Het bleven zwakke plekken in de dijk, zoals in 1916 aan de Meentweg bleek, waar er twee doorbraken. Dat uitgraven en dichten gebeurde met de schep en de kruiwagen, elk jaar weer opnieuw, tot vanaf 1932 de Afsluitdijk dat niet meer nodig maakte.

(Eerder verschenen in De Rotonde 2014, nr. 23, gecorrigeerd op datering.)

Zijaanzicht van het stoomgemaal, bouwtekening (coll. Het Utrechts Archief, bewerkt).

Stoomgemaal Eemnes
Het huidige gemaal bij de sluis kent een lange voorgeschiedenis. Op de plaats van het machinistenhuis ernaast stond een schepradwatermolen sinds 1791. Omdat de molen het niet meer voldoende aankon besloot Waterschap Eemnes een stoomgemaal te bouwen dat werd gerealiseerd tussen 1883 en 1885. Het had een dubbele uitvoering: twee ketels en twee stoommachines die elk via een tandwieloverbrenging een scheprad aandreven. De schepraderen zaten buiten aan het gebouw op de plaats waar nu de uitbouwtjes zitten voor de later geïnstalleerde pompen. De tekening laat een gedeelte van de constructie zien. De oude watermolen bestaat ook nog steeds als korenmolen in Ovezande bij Borssele.

De techniek stond niet stil. In 1921 besloot het waterschap de installatie na bijna veertig jaar te vernieuwen. Naar ontwerp van de ingenieurs W.C. & K. de Wit werden bij de firma Pannevis te Utrecht twee elektrisch aangedreven Woodpompen geconstrueerd en geïnstalleerd op de plaats van de oude schoepraderen. Deze zaten in een buis die over de dijk lag. Als ze moesten werken werden ze eerst vacuüm gezogen, zodat ze gevuld werden. Daarna kreeg het schoepenrad in de buis grip op het water en kon er gepompt worden. Deze installatie werkte met goed onderhoud tot omstreeks 1990.

Andermaal werd de installatie vernieuwd. Eerst zou er een nieuw gemaal worden gebouwd op de plaats van de sluis, die in de jaren vijftig was afgedamd. Acties tot behoud door de Actiegroep tot behoud van de Eemnesser Sluus, onder aanvoering van wijlen tandarts Arnolds, leidden tot een andere oplossing. Nieuwe onderwaterpompen voeren het water nu af onder de dijk en onder de oude pompen door. Het is een onbemand gemaal. Het oude gemaal is gebleven en het wordt als museale installatie op Open Monumentendagen en bij andere gelegenheden, zoals Gemalendag, gedemonstreerd. Dat is per slot het een van de eerste elektrische gemalen van Nederland waardig.

 (Eerder verschenen in De Rotonde 2014-21, gecorrigeerd.)

De dijkverhoging ‘de Hooge Weg’ met een mennegat bij het Dikke Torentje omstreeks 1910 (coll. HKE).

Mennegaten
Omstreeks 1935 heeft de Wakkerendijk als zeewerende dijk, met inbegrip van de Meentweg, zijn oude karakter verloren met het afgraven van de dijkverhoging op de plaats van de huidige fietspaden. Aan de huidige Wakkerendijk was de situatie al een onhoudbare toestand geworden. De dijkverhoging, die vreemd genoeg ook wel ‘de Hooge Weg’ werd genoemd maar geen ‘weg’ was, belemmerde verbreding van de ‘neerweg’, rijweg ernaast. De rijksstraatweg van Amersfoort naar Amsterdam liep daarover, zoiets als de Meentweg nu.

Om de landerijen, de weinige huiserven en de haven te kunnen bereiken waren er openingen toegestaan door het waterschap, zogenaamde ‘mennegaten’. Bij de landerijen waren dit aarden gaten zonder zijmuren, die elk jaar omstreeks 1 oktober met plaggen goed dicht gemaakt moesten zijn. In de bebouwde kommen hadden de mennegaten zijmuren, waar twee rijen balken in gleuven konden worden geschoven. Als bij storm het opgestuwde water in de Eem een bepaalde hoogte bereikte, moesten de stenen mennegaten met man en macht worden gesloten. Een signaallamp in het gemaal gaf het sein. Tussen de balken moest een mengsel van mest en stro (messie) worden gedumpt, die daar al klaar moest liggen, om het gat waterdicht te maken. Mest werd gebruikt omdat die niet zo gauw bevroor.

Vooral de aarden mennegaten waren zwakke plekken. Bij de stormramp van 1916 zijn twee aarden mennegaten doorgebroken langs de Meentweg, bij nr. 125 en gedeeltelijk bij nr. 107. De hele Noordpolder te Veen liep toen onder.

(Eerder verschenen in De Rotonde 2014, nr. 19; marginaal aangepast.)

Het koetshuis in betere tijden (foto RCE).

Stadwijks koetshuis 
In De Rotonde nr. 14 werd de aandacht gevestigd op het voormalige koetshuis (Wakkerendijk 46-50) van de buitenplaats Stadwijk, dat zich in ‘verregaande staat van vergaan’ bevindt. Het is – of was? – een rijksmonument, waarvan de hele dakconstructie inmiddels tot pulp is vergaan. Een muur is gestut tegen omvallen. Voor de Historische Kring Eemnes nu ook aanleiding om eens in het verleden en de problematiek eromheen in het heden te kijken.

Achter het perceel waar dit gebouw en de boerderij Wakkerendijk 52 op staat, stond tot omstreeks 1815 de buitenplaats Stadwijk. Die is afgebroken, maar het koetshuis ervan is bewaard gebleven. De buitenplaats zou zijn gebouwd in 1722 en na een paar eigenaren werd Johannes Lublink de Jonge bewoner, die in kohieren vermeld staat sinds 1782. Hij was een bekend letterkundige en na 1795 was hij lid van het Wetgevend Lichaam van de Bataafse Republiek. Hij was als patriot, evenals de in Eemnes wonende Ambrosius Zubli, in de Eerste Nationale Vergadering gekozen. Zij pleitten voor de scheiding van kerk en staat en gelijkstelling van de joden.

Na de afbraak van de buitenplaats is het koetshuis lange tijd ook gebruikt als meergezinswoning, vandaar het grote aantal adressen van de huisnummering van 1929 voor drie – eerder zelfs vier – kleine woningen, niet veel meer dan kamers. Dat heeft nog tot na 1960 geduurd. Laatstelijk heeft de familie Van Valkengoed het gebouw als stal voor paarden gebruikt.

Nu ook wat aandacht voor het lot van oude boerderijen in het algemeen. De bewoners heten vaak vermogend te zijn, maar eigenlijk zit dat vermogen in de bakstenen. Geld om goed onderhoud te doen is er dikwijls niet. Is een gebouw een monument, dan kan er zowat geen spijker geslagen worden zonder dure experts een en ander te laten beoordelen. Het in bezit hebben van een monument en dat te onderhouden is dan een te zware last. En dan zijn er soms ook nog andere beperkingen in de omgeving die een nieuwe functie verhinderen. Voor veel monumenten, in casu Eemnesser boerderijen, is het een zegen dat kapitaalkrachtige nieuwe eigenaren deze hebben gekocht, zodat ze behouden blijven.

Wat betreft het koetshuis van Stadwijk, mag men hopen dat spoedig gered wordt wat er nog te redden valt. De bal ligt in deze zaken bij de eigenaren, die in dit geval in principe van goede wil zijn. Een woon- of kantoorbestemming zit er niet in zolang een aangrenzende boerderij nog als zodanig functioneert. Daardoor zou het voor de eigenaren niet haalbaar zijn het gebouw te restaureren.

(Eerder verschenen in De Rotonde 2014, nr. 15; aangepast.)

Zilveren vork en koperen munt (foto Jan Dop).

Bodemvondsten in Zuidpolder
Menigeen, zeker in de Zuidbuurt, ontging het niet dat er in 2014 een brede strook grond achter het BEL-kantoor overhoop wordt gehaald voor het bouwrijp maken van de eerste fase van de wijk Zuidpolder. In de weekenden kon men een aantal mensen het terrein af zien struinen met metaaldetectoren. Jan Dop was één van de speurders. Hij stuurde de Historische Kring Eemnes bijgaande drie foto’s van voorwerpen die hij had gevonden. Het betrof een zilveren vork met lange tanden en, volgens hem, vermoedelijk een koperen duit uit 1710.

Een gesprekje met een andere scanner gaf een soortgelijk beeld. Hij vond diverse koperen munten, die vaak in slechte staat zijn. Hij zou ook een zilveren muntje hebben gevonden, die het beter uithouden in de grond, en ook een vork, gespen en een stuk van een ijzeren pot. Hij vertelde dat dichter bij de Wakkerendijk meer wordt gevonden.

De vraag is natuurlijk hoe zulke dingen in weilanden komen, die vroeger ook als akker dienden. Voor de munten is dat simpel. Een gaatje in een broekzak of buidel is denkbaar, verlies bij overgave ook. Voor de vork ligt het wat anders. Als mensen op het land werkten, namen ze wel een ingepakte warme hap mee, of die werd nagebracht. Of daar zilveren bestek voor werd gebruikt is echter de vraag. Andere oorzaken zijn ook denkbaar en ieder kan daar het zijne bij fantaseren. Gespen waren er ook veel in omloop. Denk alleen al aan paardentuig, waar er diverse aan zitten.

(Eerder verschenen in De Rotonde 2014, nr. 12; aangepast.)

Zegelkaart Consumentenkrediet (coll. HKE).

Naoorlogs consumentenkrediet
Heel toevallig dook uit een doos met allerhande zaken, waarmee men bij de Historische Kring Eemnes eerder niet goed raad wist, een spaarkaart op. Op de plakzegels stond ‘Spaarzegel 1 Gld Consumenten Crediet’, met daartussen een eekhoorn die aan een nootje knabbelt. Het zag er nogal officieel uit.

De eerste aanblik deed wat vreemd aan voor de ‘archivaris’ en schrijver van dit stukje, die op de dag dat de afbetaling begon – 4 augustus 1947 – in de wieg nog geen benul had van de wereld. Wat is dit? Nooit van gehoord! De kaart was op naam gesteld van een Eemnesser en de afbetaling gebeurde door tussenkomst van Sanatorium “Hoog Laren”. Dat bleek al gauw de werkgever te zijn. Op de kaart is keurig het bedrag van f 25 afbetaald met een wekelijkse zegel die door het sanatorium van het loon (f 40/week) werd afgehouden. Maar wat zat hier achter?

Na afloop van de oorlog waren veel mensen wegens een verarmde toestand niet in staat om grote aankopen te doen. In 1946 vaardigde de overheid de Wet op het Consumentencrediet uit. Iedereen die dat nodig had, kon f100 in tegoedbonnen krijgen, die dan door inhouding op het loon via de werkgever werd terug betaald. Dit moet niet verward worden met ‘distributiebonnen’ die het recht gaven om een gerantsoeneerde hoeveelheid van iets te kopen, terwijl er daarnaast gewoon voor betaald moest worden. De distributie duurde overigens nog tot 1952 met koffie als laatste product.

Met deze ingrepen in het dagelijks leven had Nederland dus nog tot omstreeks 1950 te maken als nasleep van de oorlog. Eemnes had een eigen Bureau voor het Consumentenkrediet, dat blijkbaar bestond van 1946 tot 1950 en waarvan een dossier bewaard is gebleven in Archief Eemland.

(Eerder verschenen in De Rotonde 2014-, nr. 10; marginaal aangepast.)

Het schip Eemnes in Nederland, 1991 (foto: J.H. Andriesse, Middelburg; coll. HKE).

Het schip Eemnes
In het kwartaalblad van juni 1988 van de Historische Kring Eemnes stond een oproep om informatie te achterhalen over een zeegaand vrachtschip, genaamd EEMNES, van bijna 4000 bruto registerton. Daarbij werd gevraagd waarom het schip EEMNES werd genoemd. In het decembernummer van 1991 kwam er een stukje van Jaap van der Woude over het schip. Het was op 24-4-1981 te water gelaten als RAKNES bij Storviks Mekaniska Verksted A/S te Kristiansand in Noorwegen voor de partenrederij Raknes en kwam in beheer bij de Noorse A/S Kristian Jebsen Rederi te Bergen. Het enige Nederlandse van belang aan het schip van ruim 100 m lengte was de Stork-Werkspoor dieselmotor.

In de loop van de tijd gaat het schip varen onder verschillende namen en vlaggen, maar tot in 2004 blijft het schip steeds in beheer bij Kristian Jebsen. De eerste verkoop is aan Amstelstroom Management Co. B.V. te Rotterdam, waar het schip eind 1986 EEMNES gaat heten. In 1991 wordt het verkocht aan de onderneming met dezelfde naam gevestigd in Panama, terwijl het schip weer wordt terug gedoopt naar RAKNES in 1992. In 1995 gaat het naar een eigenaar in Limasol op Cyprus. In 2004 gaat het over in beheer bij het rederij-conglomeraat Wilson te Bergen (N) terwijl het verder onder Cypriotische vlag van die reder valt en steeds Wilson Mersin heet.

Waarom EEMNES? In Scandinavië heb je veel plaatsnamen die op ‘nes’ eindigen (of ‘näs’ in Zweden), wat dezelfde betekenis heeft als ons ‘nes’; uitstekende landtong of binnenbocht in een rivier. Op grote schepen is de naam meestal met plaatstalen letters op de scheepshuid gelast. Gemakkelijk voor de schilders bij onderhoud, mooi strak. Als een schip van naam moet veranderen is het een heel werk om die letters op drie plaatsen er weer af te slijpen. Dus als je het met maar de helft van de letters hoeft te doen, scheelt dat de helft van de kosten. Zo simpel zal het zijn geweest. Bij een beetje googlen blijkt dat Jebsen bovendien haar schepen nes-namen gaf en dat dit kunstje vaker werd geflikt. RAKNES werd in 1995 RAMNES. Bij een ander schip haalden ze de eerste letter weg. Deze gegevens zijn ontleend aan Zeebrief#60, 1 december 2012).

(Eerder verschenen in De Rotonde 2014, nr. 4, ongewijzigd.)

Fragment van kaart van Frederik de Wit, 1685, noorden rechts.

Eemnes omringd door ‘grachten’
De Gooiergracht of Goyergracht kennen we wel als de grenssloot tussen het Gooi en Eemnes, aan de westkant en de noordkant. Ten zuiden van de Laarderweg is daar overigens niet veel meer van te zien. Aan de zuidkant van Eemnes vormde, tot de aanleg van Rijksweg 1 naar Hoevelaken, de Drakenburger Gracht voor een groot deel de grens tussen Baarn en Eemnes ten oosten van de Wakkerendijk.

Kort voor of in 1390 liet Frederik van Drakenburg de Drakenburger Gracht (Graft, Grift of Vaart) graven voor de ontwatering van het Baarnse Veen, waarin kasteel Drakenburg stond. Daarnaast had de vaart ook een functie in de afvoer van turf en mogelijk ook ander agrarisch vervoer. In kasteel Groeneveld hangt de ‘Kaart van de Hofsteeden Groeneveld en Ravesteijn (…) toebehorende aan de Wel Edele Heer Jan van der Dussen’ uit 1763, door H. Stoopendaal. Daarop is aan de Baarnse kant van de ‘Drakenburger Grift’ de ‘Weg van Bunschoten na Eemnes’ te zien. Omstreeks 1800 is er geen sprake meer van deze weg.

Bij wat naspeuring in oude kaarten blijkt echter dat op een paar kaarten van omstreeks 1670 (Romeijn de Hooghe) wel een weg voorkomt op dezelfde plek langs de Drakenburger Gracht. Veel zal de weg niet hebben voorgesteld. Het zal eerder een jaagpad op een dijkje zijn geweest om pramen met turf voort te trekken of te duwen met een boom. Hierbij gaat een identiek kaartbeeld van een niet geheel accurate kaart van Frederik de Wit uit 1685 (noorden rechts). Daarop staat ook de Huyser Wech langs de noordkant van Eemnes, die naar de Eemmond gaat en aansluit op ‘De Achter kade’ (Zomerdijk). De rechte Gooiergracht aan de noordkant is hier niet te zien, maar die was er welzeker sinds 1536.

(Eerder verschenen in De Rotonde 2014, nr. 2, ongewijzigd.)